De eetbare aubergine-soorten behoren tot diverse geslachten. In Afrika zijn dat bijvoorbeeld de Solanum aethiopica (Ethiopische aubergine) en de Gboma aubergine (Solanum macrocarpon), in Europa en Noord-Amerika vooral de Solanum melongena, in al zijn variëteiten, vooral dieppaarse aubergines. Ook in Azië eet men de Solanum melongena, maar daar teelt men hoofdzakelijk dunne, lange variëteiten. Een andere zeer bekende Aziatische aubergine is de Solanum torvus, die we hier kennen als de Thaise erwt-aubergine.
In de regel zijn aubergineplanten kruidachtig, vaak rankend of klimmend. Veel soorten komen in de tropen voor, maar een aantal komt ook in gematigde streken voor. In de tropen zijn het vaak struiken en zelfs tot 6 meter hoge 'bomen'.
In afzonderlijke artikelen beschrijven we de aubergines met een geografische bril vanuit de rijke ethno-botanische geschiedenis van de vrucht. Zo beschrijven we de Ethiopische aubergine vanuit verscheidene perspectieven, als belangrijk Afrikaans gewas (vrucht en blad), als regionale specialiteit in Italiaans Calabrië, de Turkse oranje aubergine, en bovendien de Braziliaanse jiló, een eeuwenoude afstammeling in Brazilië.
Een apart artikel is gewijd aan de Indische aubergine, geen specifiek soort, maar een uitzonderlijk breed spectrum, dankzij de wijdverbreide, kleinschalige teelt op het subcontinent waar de aubergine van origine groeit.
De aubergine stamt vermoedelijk af van de Solanum insanum. Deze komt van origine voor op het Indisch continent, in Zuidoost-Azië en de Indonesche archipel en op de eilanden Madagascar en Sint Mauritius, voor de oostkust van Afrika. Linnaeus beschreef deze wilde plant als eerste, in 1767.
Voor die tijd, noch erna is er veel aandacht geweest voor deze aubergine, die niet gegeten zou worden. Echter, in grote delen van Azië wordt deze aubergine al eeuwen lang gegeten, zowel in India als in China, waar de vrucht lange tijd voornamelijk als medicijn werd gebruikt. De eerste geschreven bewijzen dat de aubergine als voedsel werd gebruikt, dateren uit de eerste eeuw voor Christus, en zijn afkomstig uit China.
Ook in vroege Sanskritgeschriften wordt de aubergine op tal van manieren beschreven en benoemd, als 'shakasreshta', wat uitstekende groente betekent, als 'rajakushmand' wat de koninklijke meloen betekent, als 'nilphala', de blauwe vrucht of als 'kantavrintaki', de stekelige plant.
In de afgelopen eeuw zijn verscheidene onderzoeken uitgevoerd naar de relatie tussen de gewone aubergine (Solanum melongena) en zijn vermeende voorouder, de Solanum insanum. Dit onderzoek toont sterke overeenkomsten tussen beide aan, maar bevestigt vooralsnog niet de theorie dat de gewone aubergine gedomesticeerd is uit deze wilde aubergine-soort. Aannemelijk is het wel.
Er zijn talrijke Arabische en Noord-Afrikaanse namen voor aubergine, terwijl oude Griekse en Romeinse namen ontbreken. Dat maakt het aannemelijk dat de groente door Arabieren, vermoedelijk de Saracenen) is verspreid. Eerst in de 6e eeuw vanuit Azië via de zijderoute naar het Midden-oosten, later ook naar Afrika en Europa. Een boek over de landbouw door Ibn Al-Awwam uit het 12e eeuwse Arabische Spanje beschrijft de teelt van aubergines. Zulke beschrijvingen zijn er uit de middeleeuwen ook in het Catalaans en Spaans. In een Engels botanisch boek uit het einde van de 16e eeuw staat beschreven dat de aubergine toen op grote schaal in Egypte werd verbouwd.
Aanvankelijk maakte overig Europa in de 16e eeuw kennis met de witte, eivormige Solanum aethiopica. Deze uit Afrika afkomstige aubergine, werd aan het einde van de eeuw in Londen geïtroduceerd als "Guinea squash", zoals veel West-Afrikaanse producten naar Guinea werden vernoemd: Guinea fowl (Numdia meleagris), Guinea corn (Sorghum vugaris), Guinea pea (Abrus precatorius) en toen dus ook Guinea squash, de Ethiopische aubergine. Al snel verwierf deze de naam 'egg-plant', hij was immers zo groot als een kippenei en bovendien wit.
Na aanvankelijk zeer succesvol te zijn geweest, werd de Afrikaanse - Ethiopische - aubergine in Londen snel naar de achtergrond verdreven door de opkomst van de Solanus melongena, om verder door het leven te gaan als sierplant. De 'moderne', gewone aubergine evenaarde het aanvankelijk enorme succes van de Guinea squash pas eeuwen later, in heel Europa trouwens, toen de aubergine aanzien kreeg in de Franse keuken, waar hij 'aubergine' werd genoemd.
Op afbeeldingen en schilderijen uit de 16e eeuw staan zowel witte, paarse als gele eivormige aubergines. Een eeuw later zie je meer en meer langwerpige, dunne en dikke aubergines ten tonele gevoerd.
Opmerkelijk is dat er in de loop van de eeuwen een situatie bestendigd is, waarbij men in Azië nauwelijks bekend is met Westerse aubergine-soorten of variëteiten, zoals men in Afrika wel de Afrikaanse aubergines kent, maar niet of nauwelijks bekend is met de Aziatische of de Westerse soorten. Er is in ieder continent wel een main-stream van 'eigen' aubergines.
Jaarlijks wordt zo'n 50 miljoen ton aubergines geproduceerd, waarvan meer dan de helft in China. Turkije, bekend als aubergineland, neemt met 800.000 ton een vrij bescheiden 5e plaats in in de ranglijst met aubergine-producerende naties.
Als het om de exportcijfers gaat, ziet de ranglijst er heel anders uit, voornamelijk door het aandeel binnenlandse consumptie. Dan is Spanje de onbetwiste nr 1 met in 2016 ruim 150 miljoen dollar aubergine-export (33% van het totaal), en ons land tweede met 82 miljoen dollar, 18% van de totale exportwaarde. Zelfs België exporteert meer aubergine dan Turkije, en China.
Wanneer we de geschiedenis van de aubergine volgen, start de naamgeving van de vrucht in het Sanskriet met bhaṇṭākī,.
De naam voor aubergine in Perzië(Badingan) is daartoe zeker te herleiden. De Arabische handelaren die de vrucht uit Azië meenamen, gaven het de naam As al-badhinjan. We zien daarin de verwantschap met het Catalaanse Alberginia en het ons vertrouwde Franse Aubergine.
De Angelsaksische wereld gaf de vrucht de naam egg-plant naar de eivorm van de witte vrucht waarmee in de 16e eeuw kenis werd gemaakt.
De Spaanse en Italiaanse benamingen staan op zichzelf. Het Spaanse berenjena en het Portugese berinjela zouden verbasteringen van de Arabisch-Perzische benaming kunnen zijn, maar de naam zou ook op 'liefdesappel' kunnen duiden, naar de vermeende eigenschap als afrodisiacum. Het Italiaanse Mela insana betekent letterlijk 'gekke appel', en duidt in diezelfde richting. In het Cruydt-Boeck van Rembert Dodoens uit 1644 worden aubergines eveneens dul-appelen (gekke appelen) of verangenes genoemd.