Het zijn een- of tweejarige planten met kleine (1,5 cm grote) witte tot violette bloemetjes, die 4 bloemblaadjes hebben en 6 meeldraden. De Raphanus sativus is de gecultiveerde radijs, de Raphanus raphanistrum, de wilde radijs of knopherik. Slechts van enkele Raphanussoorten eten we de bladeren of gebruiken we de zaden voor olie. Van de meeste voor consumptie geschikte soorten eten we de gezwollen delen. Dat kan de kiemwortel zijn of de hypocotyl, het stengelgedeelte tussen de zaadlobben en de kiemwortel in. Het gezwollen hypocotyl noemen we radix (radijs).
Het vlees van de wortel is knapperig en heeft een scherpe, peperige smaak die wordt veroorzaakt door glucosinolaten en het enzym myrosinase, dat we ook aantreffen in mosterd, mierikswortel en wasabi. De scherpte is vluchtig, wordt minder wanneer de wortel geschild of gekookt wordt.
De verschillen zijn groter dan op het eerste gezicht lijkt. De groene of rode Noord-Chinese radijs bijvoorbeeld heeft een kleinere wortel, zit bomvol zetmeel en is daardoor goed bewaarbaar. De Zuid-Chinese radijs is groter maar wateriger, en bevat minder zetmeel, wat ongunstig is voor bewaren, maar de groente heel geschikt maakt voor tal van culinaire toepassingen.
De geteelde radijs, de Raphanus sativus, wordt in vijf soorten onderscheiden die we met hun meest gebruikelijke benaming aanduiden:
Al veel eerder, is bekend, kenden de Egyptenaren de plant, want deze maakte deel uit van het dieet van de slaven die aan de pyramide van Cheops werkten. Dat speelde rond 2700 voor Christus. Ook de Grieken Romeinen kenden de plantensoort, waarbij het om forse knollen ging, van gemiddeld zo'n 500 gram. Deze forse 'radijzen' kende men tot in de Middeleeuwen. Er zijn verspreid over Europa verscheidene vondsten gedaan van radijszaad uit de Romeinse tijd, in flesjes, gemengd met andere zaden, waaruit wordt aangenomen dat men het zaad om medicinale reden gebruikte.
Waar de oorsprong ligt van de cultiveerde radijs is, staat niet vast, ondanks uitgebreide genetische studies en archeologische onderzoek. Aannemelijk is dat de oorsprong onafhankelijk van elkaar in West-Azië, West-Europa en Oost-Azië ligt. De wilde vormen (Raphanus raphanistrum, Raphnaus maritimus, Raphanus sativus en Raphanus rostratum en Raphanus landra) groeien op alle continenten, met uitzondering van Antarctica, zelfs in Australi&eum;, vaak als onkruid, zoals in Zweden waar ze op de tarwe- en havervelden huist. Maar alleen in EurAzië, China, Japan en Korea vond cultivatie plaats.
In de Middeleeuwen werd radijs op de keizerlijke landgoederen en kloostertuinen verbouwd. De radijs, naar men aan neemt de zwarte rammenas, is opgenomen in de Capitulare de villis, waarin het 'radice' wordt genoemd. De Capitulare de villis is een verordening uit een reeks capitularie die hij schreef, en die behoort tot de pre-800 capitularies, daterend van rond het jaar 795. Karel de Grote schrijft hierin voor hoe de keizerlijke landgoederen moeten worden ingericht, gebruikt en beheerd.
De radijs is pas in 700 (na Christus) vanuit het zuiden van China in Japan terecht gekomen.
De Nederlandse benaming van de soort Raphanus is radijs, ontleend aan de Griekse naam voor de soort (ῥάφανος) , die "snel verschijnen" betekent en verwijst naar de snelle kieming. De naam "radijs" is afgeleid van het Latijnse radix (wortel), waarvan ook het woord 'rettich' is afgeleid.
Respecteer het copyright !