De schrijfwijze verschilt nogal. Soms wordt het mengsel Atrāf tīb genoemd, een enkele maal Afwāh al-Ṭīb. Het wordt voor het eerst beschreven in de Al-Wuşla ila 'l-'Ḥabib fi Wasf ṭ-Ṭayyibāt wa-t-Ṭib, het 'boek van de vriendschapsbanden en de beschrijving van goede gerechten en parfums', ook wel het 'boek van de verbinding met de geliefde' genoemd. Het is rond 1226 geschreven door Ibn al-Adim. In het boek staan acht recepten met het mengsel.
Eén van de klassieke gerechten waarin Atraf al-tib wordt gebruikt, is Rummāniyya, vleesballetjes in granaatappelsap (Liber de coquinaria). De Middeleeuwse teksten waarin het mengsel genoemd wordt, bevatten geen hoeveelheden, en hanteren bovendien enkele moeilijk te interpreteren benamingen, zoals lisan al-'asafir, dat geïnterpreteerd wordt als het besje van een Zanthoxylumplant uit de Himalaya. Dat zou szechuanpeper of timur kunnen zijn
Hieronder de (vermoedelijke) samenstelling.
Het kruidenmengsel is daardoor eigen aan de hele Mashriq, de Arabisch sprekende landen ten oosten van Libië (met inbegrip van Israel) en in de Turkse en Koerdische keuken. In Tunesië zien we een vrij eenvoudige bahārāt (bharat genaamd), soechts bestaande uit gedroogde rozenknoppen, kaneel en zwarte peper. In Turkije wordt bahārāt gebruikt voor het kruiden van kofte en pilafs, en wordt er mint aan toegevoegd. In de landen aan de Golf van Perzië wordt ook saffraan en gedroogde zwarte limoen (loomi) toegevoegd. Een verwant mengsel is fulful bhrat dat wordt gebruikt bij de bereiding van Kibbeh, een specialiteit uit de Levant.
Tot de beroemdste navolgers van Atraf al-tib behoort Ras-al-hanout, eigen aan de 'Grote Maghreb', de landen in het noordwestelijk deel van Noord-Afrika aan de Middellandse en Atlantische kust van Mauretanië tot Libië , met inbegrip van het Iberisch schiereiland (el Andalus). Ze zou zijn ontstaan doordat de nomadische Bedouinen telkens wanneer ze met nieuwe kruiden en specerijen kennis maakten, er hun kruidenmengsel mee aan vulden.
Respecteer het copyright !