De betelplant is een overblijvende, altijd groene klimplant. Hij groeit in het wild, maar wordt in de regel geteeld. Daarbij kan hij wel 15 meter hoog worden. De bladeren zijn breed en donkergroen, wel zo'n 15 cm groot. De bloeiwijze van de plant is als die van wilgenkatjes. De bessen die hij vormt zijn grijsgroen.
De oorsprong van de betelpeper is niet bekend, vermoedelijk Maleisië. Het centrum van de teelt is de zone van het Indiase subcontinent, waar de plant pān heet, tot aan Nieuw Guinea, landen waar ook de betelnootpalm (Areca catechu) groeit. Er is nauwelijks internationaal handelsverkeer in het betelblad. De bladeren zijn vooral bestemd voor de lokale behoefte.
De betel is een omstuimige groeier, de plant groeit al binnen een half jaar uit tot een manshoge rank en vormt dan zijtakken. Dat is het sein voor de handmatige oogst van de bladeren, die veertien dagen tot een maand duurt. Het blad van de betelpeper is hartvormig, glanzend en stug, en smaakt bitter.
De beste kwaliteit zou de Magahi-variëteit zijn , die in India, in Bihar geteeld wordt. Andere populaire variëteiten zijn de bleekgroene Banarasi en de milde Kumbakonam. Een scherp soort is de Mysore.
Geen van deze bladeren is echt geschikt om als groente gebruikt te worden, of om een bereiding in te wikkelen (wrap). Daarvoor wordt het blad van cha plu peper (Piper sarmentosum) aangeraden, een plant die wel de Vietnamese bladpeper wordt genoemd. Dit blad is minder sterk van smaak, en kan zelfs rauw gegeten worden.
Betelblad is vers en diepvries verkrijgbaar, maar ook gedroogd. Aan de laatste heb je weinig, tenzij voor medicinaal gebruik.
Het verse blad is enige dagen houdbaar in de koelkast. Wikkel het in een vochtige doek of papier tegen uitdrogen.
Het blad wordt als wikkel gebruikt voor een areca- of betelnoot en kalkpasta, kapur sirih of gebluste kalk. Op dit pakketje wordt gekauwd, noch de noot, noch het blad worden doorgeslikt. Overigens wordt alleen de oranje kern van de arecanoot gebruikt. In India wordt dit betel-pakketje pān genoemd, in Indonesië mengingan, bersirih of nyirih. Niet overal wordt het betelblad in deze combinatie gebruikt, soms alleen in combinatie met tabak, vaak een mengeling van betelnoot en andere ingrediënten, zoals tabak en kruiden.
Het woord betel is afgeleid van de Maleisische benaming 'vetel'. De naam peper is ontleend aan de Sanskriet benaming pippali, dat via het Grieks en Latijn piper is geworden.
De plant wordt sirih genoemd, het blad (daun) sirih, en de vrucht (sirih) pinang, net als de areca-noot (pinang).