De muskaatboom is een groenblijvende, tropische boom die van origine groeit op Banda en Maluku, eilanden in de Stille Oceaan. De vruchten van deze plant worden als voedsel en als specerij gebruikt. De het verse vruchtvlees, de gedroogde zaadkern (pit) en de zaadrok. De pit, al dan niet ontdaan van de schaal, is bekend onder de naam nootmuskaat of muskaatnoot, de zaadrok onder de naam foelie.
De Myristica fragrans is een twintig meter hoge boom. Hij gedijt het best onder warme en vochtige omstandigheden, met een gemiddelde jaarlijkse regenval van 150mm of meer. Hij heeft vruchtbare grond nodig, zoals op Banda van vulkanische oorsprong en hij staat het liefst in de luwte. Dat maakt hem geschikt als tussengewas op kruidnagel- en kokosplantages.
Een boom geeft het hele jaar door vruchten, soms in cycli van twee tot drie maanden maar ook tussendoor. De vruchten worden het hele jaar door geoogst door om de dag de gevallen exemplaren te rapen. In het hoogseizoen worden ze dagelijks geoogst. Gemiddeld brengt een boom 1.500 muskaatnoten per jaar op, maar een goed producerende boom kan wel 10.000 noten per jaar op leveren.
Voor de teelt van muskaatbomen wordt een systeem gehanteerd waarbij aanvankelijk meer bomen worden geplant dan er uiteindelijk over zullen blijven. Het doel ervan is om te komen tot een perceel met hoogstens 10% mannelijke bomen. Het duurt overigens jaren voordat een boom vruchten draagt, en hoewel de productie na het twintigste jaar af neemt, worden de bomen tot wel vijftig jaar aangehouden.
De vrucht bestaat uit vijf componenten, de schil (exocarp), het vruchtvlees (mesocarp), de zaadmantel (endocarp) en het zaad (endosperm). Het zaad - met of zonder schaal - wordt muskaatnoot of nootmuskaat genoemd, wij kennen het hier vooral in de gepelde vorm, zonder de gladde schaal, als een geribde, elliptoïde pit van ongeveer twee en een halve centimeter lengte. De zaadmantel of zaadrok wordt foelie genoemd, en wordt als een afzonderlijke specerij beschouwd.
De vruchten worden, om bederf tegen te gaan, direct na de pluk (een groot deel van de vruchten wordt trouwens geraapt) ontmanteld. Daarna worden de zaadkern en het zaadvlies gescheiden om beide afzonderlijk te drogen, tot een vochtpercentage van gemiddeld 5%, maar hoogstens 10%. Het droogproces neemt veel tijd in beslag, vooral de natjuurlijke wijze van droigen (in de schaduw of in de zon). Het drogen in de zon heeft het nadeel dat het resultaat van droging onvoorspelbaar is, en de kwaliteitsverschillen binnen een batch groot. Daarom wordt tegenwoordig hoofdzakelijk kunstmatig gedroogd, onder gecontroleerde condities.
Vroeger werden de muskaatnoten 'nat' vervoerd vanuit Banda, in een bad van pekel en ongebluste kalk. De belangrijkste reden daarvoor was het zaad monddood te maken, zodat er geen nieuw plantmateriaal gemaakt kon worden. Ter bescherming van het monopolie. Dompelen in ongebluste kalk gebeurt niet meer, evenmin wordt de nootmuskaat nog met methylbromide ontsmet. Tegen microbacteriëe besmetting wordt nootmuskaat tegenwoordig met stoom gesteriliseerd.
De vrucht bevat twee typen olie: vluchtige olie en vaste olie-bestanddelen - het merendeel - ook wel nootmuskaatboter genoemd. Deze nootmuskaatboter (meestal afkomstig van de Papoea nootmuskaat (Myristica argantea) wordt ook gebruikt in de zeep- en cosmetica-industrie. De belangrijkste smaak- en geurcomponenten van nootmuskaat zijn:
Een goede, dat wil zeggen geurige nootmuskaat bevat 12-13 mg myristicine per gram droog product, er is nootmuskaat in de handel die 2 mg tenauwernood haalt.
In West-Afrika wordt een soortgelijk smakende specerij gebruikt, de kalebas-nootmuskaat (Monodora myristica), eveneens de zaden van een tropische boom. De smaak lijkt op die van de 'echte' nootmuskaat, maar kamferiger en peperiger, en wordt om die reden ook wel als 'peper' aangemerkt. Helaas krimpt de thuismarkt voor deze bijzonder eigen 'nootmuskaat' door de opkomst van de 'echte nootmuskaat.'
Uit het geel-oranje vruchtvlees van de verse muskaatnoot worden gelei, boter en siroop gemaakt. In Indonesië en op Jamaïca maakt men er ook jam van. Het gedroogde zaad wordt vermalen tot nootmuskaatpoeder en wordt in in zijn geheel of voorgebroken verkocht om thuis te malen of te raspen.
Nootmuskaat wordt ook verwerkt tot sap of siroop, respectievelijk "jus buah pala" en "kordial buah pala"; beide geproduceerd op het Maleisische eiland Penang.
Mits droog en donker bewaard kun je nootmuskaat zo'n vier jaar bewaren. Wanneer het eenmaal gemalen is, doe je er verstandig aan deze niet langer dan een jaar te bewaren, niet zozeer omdat ze anders bederft, maar omdat de geur in een rap tempo terugloopt. Het verdient sowieso aanbeveling om de noten zelf, kort voor gebruik, te malen.
In de Middeleeuwen was de handel in handen van de Arabieren, die hun bron koesterden. De prijs van nootmuskaat schoot dan ook als een raket omhoog toen het werd ingezet in de strijd tegen de pest in de zevende eeuw. De Arabieren wisten de bron geheim te houden en profiteerden maximaal van de gestegen vraag. Zij gebruikten Venetië als tussenstation. In 1512 ontdekte Vaso Gama het eiland, waarmee de Portugezen het Arabiosch monopolie verbraken. Ze behielden die positie tot de Hollandse VOC de handel gewapenderhand van hen over nam.
Het geweld dat de VOC daarbij gebruikte, was haast onbegrensd. In 1621 begon Jan Pieterszoon Coen met de zogenaamde 'extirpatie' van de Banda-eilanden, die tegen het verbod van de VOC in muskaatnoten bleven verkopen aan Portugezen en Britten. Deze eilanden vormden destijds de enige plaats ter wereld waar deze gezochte specerij voorkwam. Wie Banda bezat, had het monopolie. Gouverneur-generaal Coen arriveerde in 1621 op de eilanden met een troepenmacht van 2000 man, waarna hij nagenoeg de gehele bevolking liet uitmoorden om het geheim van de muskaatnootteelt veilig te stellen. Alle muskaatbomen werden gekapt, met uitzondering van die op Banda neira.
De VOC zag zich daarna genoodzaakt de productie op dit eiland te organiseren. Het met nootmuskaatbomen begroeide maar ontvolkte eiland werd in percelen, zogenaamde perken, verdeeld en in erfpacht uitgegeven aan particulieren, die perkeniers werden genoemd. De perkeniers mochten de noten en de foelie uitsluitend aan de Compagnie leveren. De perken werden onderhouden door perkhorigen, slaven, afkomstig uit de alle delen van Azië.
Toen de VOC in 1796 genationaliseerd werd, gingen de belangen van de VOC over op de staat, die de rol van de VOC volledig over nam, ook het monopolie. De Britten slaagden er in 1810 in om met hun troepen voet aan wal te zetten op Banda Neira en namen die gelegenheid te baat om teeltmateriaal te bemachtigen. Ze brachten dat naar de overzeese gebiedsdelen Sri Lanka (destijds Ceylon genaamd), India, Penang (voor de kust van Maleisië), Zanzibar en Grenada (in de Caraïben) daarmee het monopolie op nootmuskaat definitief brekend.
Nog altijd heeft Nederland tot vandaag de dag een belangrijke positie in de wereldhandel, maar niet meer als destijds. De Verenigde Arabische Emiraten exporteren op afstand de grootste hoeveelheid nootmuskaat, voornamelijk uit India. De grootste producent is momenteel India, vooral dankzij grootschalige teelt in Tamil Nadu, en vergeleken met indonesi&eumnl; weinig binnenlandse consumptie.
De meeste nootmuskaat die Nederland consumeert en verhandeld, komt uit Indonesië (circa 90%). Grote kans dat uw nootmuskaat uit Indonesië komt. Van alle andere exporteurs is Grenada nr 2, met 8%, gevolgd door Vietnam (3%), Sri Lanka (2%) en India (1%).
Naast genoemde landen zijn er nog verscheidene andere landen die nootmuskaat verbouwen. Daaronder het Île de France (het tegenwoordige Mauritius) waar de Fransman Pierre Poivre aan het begin van de achttiende eeuw met zaaimateriaal dat hij in Batavia bemachtigde als eerste het Hollandse monopolie doorbrak.
Nootmuskaat wordt nog altijd op Mauritius verbouwd, zij het op bescheiden schaal. Elders in Afrika zijn de inheemse 'nootmuskaten' zoals de Madagaske rarabee, rashi-bashi en rhanha-horac en de West-Afrikaanse ehuru in de vedrukking door de recente opkomst van de echte 'westerse' nootmuskaat.
Het woord nootmuskaat is een verbastering van het Latijnse "nuces moschatae", wat "naar muskus ruikende noten" betekent.
In een wetenschappelijk verslag uit 1883 uit Mumbai staat beschreven dat de specerij in Indonesië en India eeuwenlang is gebruikt als een vorm van snuiftabak, in laatstgenoemde in de vorm van gemalen zaad vermengd met betelnoten. In Indonesië maakt(e) men sigaretten met een mengsel van nootmuskaat, komijn en kruidnagel in bananenblad gerold.
Nootmuskaatsigaretten zijn er nog altijd zeer populair (kretek), bedacht en gefabriceerd in Kudus, op Java.
Rauwe nootmuskaat (ook vers gemalen nootmuskaat) staat bekend om zijn psycho-actieve effecten, als gevolg van de hallucinogenen als myristicine en elemicine. In lage doseringen is er geen merkbare fysiologische of neurologische respons, maar in grote doses (consumptie van één of meerdere noten tegelijk) is dat wel het geval.