Beide kolen worden vanouds verbouwd in het noorden van Portugal en het aangrenzende Spaans Galicië en in gebieden waar de Portugezen en Galiciërs in het verleden hun invloed deden gelden. De couve tronchuda wordt ook wel de couve braganza genoemd, naar de stad Braganza in het noordoosten van de streek.
Beide bladkolen groeien in rozetvorm op een ranke, maar sterke stengel of stronk. Net als de cavolo nero kan de kool blad voor blad geoogst worden (plukkool). De bladeren van de couve tronchuda zijn dik en sappig, en hebben dikke, vlezige nerven. De hoofdnerf wordt op een vergelijkbare manier als bleekselderij bereid en gegeten. Het blad is minder groot dan dat van de couve galega. De plant wordt wel een meter hoog.
De bladeren zijn sappig en zoet, en contratsren goed met pittige ingrediënten zoals chorizo. De nerven kunnen erg vezelig zijn, reden om ze niet te eten, maar de nervan van jong blad zijn daantegen zeer smakelijk.
De couve tronchuda wordt traditioneel gebruikt in caldo verde, een Portugese soep. De basis voor de soep is een rijke bouillon. De soep zelf wordt gemaakt met de kool, aardappelen, ui, knoflook en (Linguiça) worst. De kool combineert prima met wild.
Het blad wordt in de regel, ontdaan van de nerven, in fijne reepjes gesneden, hoe fijner, hoe beter. Het jonge blad kan zelfs rauw gegeten geworden.
De tronchuda kool heeft in het Portugees diverse benamingen, onder andere trochos en penca. Dat laatste betrekent in het Keltisch 'van de stronk gesneden'. Het woord tronchuda is afgeleid van het Portugese woord voor stronk: troncha
Respecteer het copyright !