De meeste bladkolen behoren tot de Brassica olecareae, in het bijzonder tot de Acephala-groep. Dit zijn kolen met meer of minder gekrulde bladeren. De kolen uit deze groep worden van alle kolen het meest verwant geacht met de wilde kool. Mosterdkool, op zijn Chinees gai choy, is een ander type bladkool, dat niet tot de Olecarea behoort maar tot de Brassica juncea. De smaak van deze bladkool is zoeter dan die van de bladkolen uit de Acephala-groep, waarvan de bladen dik zijn, en bitter smaken. Een bitterheid die af neemt wanneer 'er een vorstje over gaat'.
Bladkolen zijn meerjarige planten, meestal tweejarig. De kool vormt een opgaande stengel (stam), die bij sommige soorten wel twee meter hoog kan worden. De bladeren staan meestal in rozetvorm, ook op stam.
Eén van de oudste bladkoolsoorten is de splijtkool, ook duizendkop genoemd. Dit is een steriele kool die de respectabele leeftijd van 50 jaar kan bereiken, en zoals de aanduiding steriel aan geeft, nooit bloeit, en alleen door scheuren en stekken vermenigvuldigd kan worden.
Acephala is afgeleid van het Griekse akephalos, dat 'zonder hoofd' betekent, een toepasselijke aanduiding voor koolsoorten die geen kool vormen.