We gebruiken het woord vrucht op allerlei manieren, niet alleen in deze beperkte botanische context. Het woord vrucht gebruiken we bijvoorbeeld als synoniem van fruit, als we het hebben over een voor de mens eetbare, zoete vrucht. Terwijl niet alle vruchten zoet zijn en niet alle vruchten geschikt voor menselijke consumptie. We gebruiken het woord ook bewust niet, zoals wanneer het gaat om vruchten die we liever als groente oormerken zoals de tomaat, de courgette en de komkommer. Vrucht gebruiken we ook in samenstellingen, zoals in kegelvrucht, het vruchtbeginsel van naaktzadigen, de strobilus, het voortplantingsorgaan van gymnosperme planten, zoals de den (dennenappel). Daarnaast de in biologische betekenis van het embryo, de foetus en de juridische term vruchtgebruik, afgeleid van het Latijnse jus fruendi, het recht om te genieten van andermans vruchten zo lang er geen schade wordt aangericht aan het eigendom van die ander.
Vaak hebben we niet eens in de gaten dat we met een vrucht van doen hebben, zoals het geval is bij specerijen. Een sprekend voorbeeld is het gedoogde besje van de Piper nigrum, zwarte peper. Het komt allemaal voorbij: peperkorrel, pepergraan, peperbol zelfs, overgewaaid uit Vlaanderen. Het is een besje. Net als kardemom bijvoorbeeld. Ook de tarwe- en rijstkorrel zijn botanisch gezien vruchten: graanvruchten.
Een echte vrucht bestaat alleen uit de gerijpte eierstok en zijn inhoud, en wordt onderscheiden in enkelvoudige, samengestelde en meervoudige vruchten. Enkelvoudige vruchten zoals sinaasappels worden gevormd uit één enkele eierstok die al dan niet uit meerdere delen bestaat, terwijl samengestelde en meervoudige vruchten worden gevormd uit meerdere eierstokken.
Meervoudige of samengestelde vruchten zoals frambozen zijn de gerijpte eierstokken van één bloem die samen één vrucht vormen, en meervoudige vruchten zoals de ananas worden gevormd uit de eierstokken van afzonderlijke bloemen die dicht bij elkaar staan, met andere woorden in één structuur gegegroepeerde vruchten. De appel is een voorbeeld van een vrucht (fruit) die naast de rijpe en gerijpte eierstok (klokhuis) ook andere delen van de bloem omvat, zoals het vlezige hypanthium, het gedeelte van de appel dat wij eten.
Wat veel houvast biedt, is dat je vruchten alleen kunt aan treffen onder de bedektzadigen (angiospermae). Er is een bloem nodig. Een vrucht wordt immers gevormd uit een bestoven bloem door de transformatie van de stamper na de bevruchting of in een enkel geval zonder bevruchting (bekend als parthenocarpie). De wand van de eierstok (het deel van de stamper dat de eicel bevat) wordt de wand van de vrucht die de zaden omgeeft. De buitenste epidermis van deze vruchtwand wordt het epicarp, het parenchym het mesocarp en de binnenste epidermis het endocarp.
Er zijn ook zaadloze vruchten. Deze kunnen zich op twee manieren ontwikkelen: de vrucht ontwikkelt zich zonder bevruchting (parthenocarpie) danwel er treedt wel bevruchting op maar de eicellen of embryo's breken af zonder rijpe zaden te produceren (stenospermocarpie). Sommige soorten, zoals tomaat, ananas en komkommer produceren vruchten waarin geen zaad te vinden is als ze niet worden bestoven, maar produceren wel vruchten met zaad als er bestuiving plaatsvindt..
De vrucht is een hulpmiddel bij de voortplanting van een plant door het zaad of de zaden enerzijds te beschermen, wanneer dat nodig is omdat het zaad bijvoorbeeld nog niet volgroeid is, anderzijds om het zaad te helpen verspreiden. Voor dat laatste kan een plant aangewezen zijn op dieren, wind en/of water.
Het proces van zaadpredatie en -verspreiding is complex, omdat hierop tal van factoren van invloed zijn, waaronder de vruchtgrootte, fysieke verdediging en chemische samenstelling, smaak- en geurstoffen die predatoren afschrikken danwel lokken. Stekels, doornen, beharing of een dikke waslaag vormen een effectieve verdediging tegen predatie net als 'antifeedanten' zoals tannines (bitter), vezels en terpenoïden, die de aantrekkelijkheid van de zaden te verminderen. Aan de andere kant zijn macronutriënten zoals eiwitten, vetten en koolhydraten vitale voeding voor zaadeters.
Planten met droge vruchten bestonden reeds ruim voordat er planten met vlezige vruchten ontstonden. Er is alle reden om te veronderstellen dat droge vruchten evolueerden naar vlezige vruchten, gericht op het verbeteren van de overlevingskans door eigenschappen te ontwikkelen waardoor het zaad beter beschermd zou zijn en beter verspreid zou kunnen worden. Dat alles met het oog voortbestaan van soorten en populaties. Dat gebeurde op verschillende manieren onder verschillende omstandigheden in verschillende omgevingen, keer op keer, generatie op generatie.
Droge vruchten - achenen, kokervruchten, doosvruchten en noten - zijn vaak afhankelijk van fysieke krachten zoals wind en water. Sommige droge vruchten, zoals peulen, verdrogen aan de plant en springen open, zodat de zaden afvallen, weg waaien of beschikbaar komen voor vogels. Sommige droge vruchten doen dat met veel fysiek geweld, zoals de blauwe regen, waarvan de zaaddoos explodeert, waardoor het zaad over grote afstand wordt verspreid.
Droge vruchten worden onderverdeeld in dehiscente en indehiscente vruchten. Droge dehiscente vruchten worden beschreven als vruchten waarbij de interne spanning in de peul toeneemt zodat de zaden vrijkomen, zoals bij de zoete erwt, sojaboon, alfalfa, mosterd en papaver. Droge indehiscente vruchten verschillen in het feit dat ze niet zelf beschikken over zo'n verspreidingsmechanisme, maar afhankelijk zijn van externe fysieke krachten, zoals wind. Voorbeelden van indehiscente vruchten zijn zonnebloempitten, noten en paardenbloemen.
Net als vlezige vruchten kunnen droge vruchten er voor zorgen dat dieren hun zaden verspreiden door zich aan de vacht en huid van dieren te hechten, een fenomeen dat epizoochorie wordt genoemd.
Vlezige vruchten worden verspreid door dieren, die ze eten (endozoochorie) en door wind of water. Om te voorkomen dat zaden worden opgepeuzeld voordat ze volgroeid zijn, bedient de vrucht zich van verdedigingsmechanismen. Dat komt in de regel niet op onsmakelijk te zijn. Zodra de zaden voldoende ontwikkeld zijn, zal de vrucht voedseletende dieren aanmoedigen om ze te verorberen en zodoende de zaden te verspreiden. In het geval van zoogdieren noemen we dat mammiochory of mammaliochory. Iedere verspreidingsvorm door dieren heeft zijn eigen benaming. Verspreiding door vogels noemt men ornithochory of avichory, door vissen: ichthyochory, door reptielen: saurochory en door insecten (entomochorie). Er is zelfs een specifieke benaming voor de verspreiding door vleermuizen: chiropterochory, en door de mens: anthropochorie.
Wanneer de vrucht gegeten wordt, passeren de zaden het spijsverteringsstelsel, weerstaan daarbij de sappen en worden intact verspreid in de uitwerpselen van het dier. Dit geldt vooral voor aalbessen, kersen, aardbeien en bramen. Sommige planten ontkiemen pas nadat de spijsverteringssappen van dieren de verharde omhulsels van hun zaden zacht hebben gemaakt door ligno-suberificatie.
Het verspreiden van zaden van dieren wordt naast de hier genoemde indeling naar diersoort ook onderscheiden naar dyszoochorie (per ongeluk) genoemd en synzoochorie (opzettelijke verspreiding), zoals bij eekhoorns en eksters waarbij zaden worden verzameld om reserves op te bouwen. Vaak zullen de zaden juist daar ontkiemen, doordat het dier sterft, de verzamelplaats vergeet of deze te laat aan spreekt.
Dehiscente vruchten onderscheiden we naar:
Indehiscente, gesloten vruchten zijn vruchten die in tegenstelling tot dehiscente vruchten ook rijp intact blijven: