Beide boksdoorns behoren tot de nachtschadefamilie, wat impliceert dat de plant het giftige solanine bevat. In het geval van de boksdoorn zijn dat vooral de bladeren. Desondanks worden de jonge scheuten en de bladeren van de Chinese boksdoorn vrij algemeen gegeten. Van de bladeren wordt net als van de vruchten thee getrokken.
De boksdoorn is een struik gevormd uit twee meter lange, doornige takken. Zij grijpen zich vast aan de laagste takken van de dichtst bijstaande bomen en verhouten. Daarmee vormen ze een ondringbare veste, vandaar dat deze plant graag als erfafscheiding wordt gebruikt.
De bladeren zijn lancetvormig of ovaal, en slechts een centimeter of drie lang. De bladeren zijn vlezig, als de bladeren van vetplanten. dat stelt de plant in staat onder vrij droge omstandigheden te overleven. Bovendien verdraagt de plant zoute omstandigheden, vandaar dat de plant zelfs in de zoute woestijn overleeft.
De licht-paarse bloemen groeien solitair of in groepjes van hoogstens drie in de bladoksels van de plant. Ze zijn tweeslachtig, met andere worden de plant bestuift zichzelf. Alleen voor kruisbevruchting is de boksdoorn aangewezen op insecten, met name bijen.
De donkerpaarse, bijna zwarte besjes zijn eivormig, 5-8 mm lang. Ze bevatten veel, bruine zaadjes. Ze zijn zo sappig dat ze - eenmaal rijp - op barsten staan.
De besjes worden rauw en (meestal) gedroogd gegeten. De bessen dienen volledig rijp zijn.
De plant groeit incidenteel in de Indische Himalaya tot op een hoogte van 3700 meter. Deze hoogte is niet geschikt voor de commerciëe teelt.
De botanische naam Lycium is ontleend aan de streek Lycia in het Turkse Anatolië, en is oorspronkelijk dor Plinius de Oudere gegeven aan een boksdoorn uit de Rhamnaceae-familie. Linneaus gaf het boksdoorngeslacht in 1753 de naam Lycium. De soortnaam ruthenicum is in 1780 door de Zweedse botanicus Murray gegeven, vermaard in de botanie van de Wijnruitfamilie (Rutaceae). Naar hem is zelfs een citrusgeslacht vernoemd.