Moerbeibomen zijn 10-15 meter hoog, de struikvorm een meter of zes. Ze bevatten een grijsbruine bast en bevatten wit melksap. De bladvorm is niet constant, zelfs niet aan één plant. Van eetbare vruchten van de rode, witte en zwarte moerbei lijken op bramen, en zijn wit, rood of zwart, maart dan ongeacht de soort. Een witte moerbij kan ook zwarte vruchten dragen, een zwarte moerbei ook witte (of rode).
Niet in onderstaand overzicht opgenomen is de Indische moerbei of noni (Morinda citrifolia), een familielid van de koffie, waarvan de vruchten en de bladeren gegeten worden. Deze is niet verwant aan de moerbeien uit het morusgeslacht.
De vruchten van de rode moerbei (Morus rubra) worden met die van de zwarte beschouwd als de lekkerste van de moerbeivruchten.
De witte moerbei (Morus alba) is vooral bekend als bladvoer voor de zijderups. Het is een boom in het geslacht Morus in de moerbeifamilie (Moraceae). Het is één van de drie moerbeisoorten met eetbare vruchten.
In de Romeinse tijd kwam de moerbei in alle warmere streken in Europa voor, tegenwoordig niet meer, al kun je hem op tal van plaatsen tegenkomen, zoals in het Italiaanse Toscane. Daar groeien nog monumentale witte moerbeibome, herinnerend aan de armoede in de 18e en negentiende eeuw. De boeren verkochten er het hele jaar door bladeren van voor de zijderupsteelt, voor handgeld. De teelt van de moerbei voor zijn vruchten is in Europa meestal kleinschalig.
De geslachtsnaam Artocarpus is samengesteld uit het Griekse woord voor brood 'artos' en 'karpos', wat vrucht betekent. De naam is bedacht door twee botanici aan boord van de Revolution, het schip dat James Cook voor zijn tweede reis voer.