De zwarte moerbei (Morus niogra) is een boom in het geslacht Morus in de moerbeifamilie (Moraceae) Hij wordt zelden hoger dan 10 meter. Hij is in tegenstelling tot de witte moerbei overal groenblijvend. De stam van een jonge boom is oranjebruin en heeft een onregelmatige bast. De bomen hebben een grillig uiterlijk, architecturaal. De jonge takken zijn eerst groen en kleuren geleidelijk aan donkerder. Ze zijn licht behaard, net als de bladeren, die heel verschillend van vortm kunnen zijn, zelfs aan één en dezelfde boom.
De moerbei bloeit van april tot mei. De bloemen zijn katjes, de vrouwelijke zijn 2-3,5 cm lang, de mannelijke half zo groot. Meestal zijn alle katjes op een boom van één geslacht. Vanaf juli/augustus draagt de moerbei vruchten, elk ongeveer zo groot als een braam, een samengestelde vrucht van zon 2,5 cm grootte. Ze vallen rijp van de boom in augustus/september. Het duurt soms wel 15 jaar voor de productie van vruchten goed op gang komt.
De vruchten van de zwarte moerbei kleuren van groen naar oranje en scharlaken, en zijn wanneer ze rijp zijn en van de boom vallen zwart-rood. Rijpe moerbeibessen maken zeer hardnekkige vlekken. Maar. zo beschreef de Romein Plinius al, met het sap van onrijpe bessen verwijder je de vlekken weer.
Er zijn tal van variëteiten, elk met een eigen smaakpalet. De 'Black persian' draagt compacte sappige vruchten, de 'Chelsea' langwerpige, delicaat smaklende vruchten, de 'Kaester' grote, langwerpige, zoete vruchten, die zwart of rood kunnen zijn.
De moerbei vermenigvuldigt zich met pollen, die met de snelheid van de helft van dat van geluid worden weggeschoten. Daarmee zijn ze de absolute snelheidsduivel van het plantenrijk. Het is een notoire veroorzaker van hookoorts.
Omdat de vruchten heel kwetsbaar zijn, worden ze vers nauwelijks verhandeld, maar wel in gedroogde vorm, heel of als poeder.
Alleen in Zuid-Europa had men al eerder met de zwarte moerbei kennis gemaakt, vermoedelijk door de Grieken en later de Romeinen uit het toenmalige Perzië (Iran) gehaald. Plinius beschrijft het als cerefolium.
In de Middeleeuwen werd de moerbeiboom in de tuinen van keizerlijke landgoederen en kloosters verbouwd. De zwarte moerbei is opgenomen in de Capitulare de villis, waarin het 'mormorium' wordt genoemd. De Capitulare de villis is een verordening uit een reeks capitularie die hij schreef, en die behoort tot de pre-800 capitularies, daterend van rond het jaar 795. Karel de Grote schrijft hierin voor hoe de keizerlijke landgoederen moeten worden ingericht, gebruikt en beheerd.
In Engeland heeft men getracht de zwarte moerbei te gebruiken voor de zijderupsteelt, maar dat is hopeloos mislukt, de zijderups houdt het bij de witte moerbei. Engeland heeft er als erfenis van een groot aantal monumentale zwarte moerbeibomen aan over gehouden. Dat komt ook omdat de boom koninklijke statuur kreeg in de tweede helft van de 16e eeuw, gedurende de Tudor-dynastie en op koninklijke landgoederen werd geplant.
De geslachtsnaam Morus is net als de Nederlandse benaming moerbei ontleend aan het Latijnse woord voor de boom en vrucht mōrum, mogelijk weer ontleend aan de Griekse benaming mõron.
Men vermoedt dat de naam, welke 'vertraging' betekent, voort komt uit het late tijdstip waarop de moerbei in de knop gaat, zoals Pinius beschrijft: "van alle gecultiveerde bomen, vormt de moerbei als laatste knoppen, wanneer het koude weer achter de rug is. Daarom is de moerbei de verstandigste boomsoort."
Een oude Nederlandse benaming als muylbeer is net als het Engelse mullberry ontleend aan Oud-Duitse benamingen waarin geleidelijk de l is binnen geslopen, zoals in maulbeere.