De (geteelde) Vigna unguicalata wordt in vijf cultivar-groepen onderscheiden, Vigna unguiculata cgr unguiculata, met de ogenbonen, waarnaar De botanische naam verwijst, de Vigna unguiculata cgr sesquipedalis (o.a. kousenband), de Vigna unguiculata cgr biflora (catjangboon) en nog twee cultivargroepen met bonen die op het Afrikaanse continent voor komen.
Ogenbonen zijn schaduwminnend en mede daardoor zeer geschikt om in combinatie met andere gewassen verbouwd te worden (intercropping), zoals met maïs, sorghum, suikerriet en katoen. De (gedroogde) stelen worden wel gebruikt als veevoer.
De catjangboon, vooral in Zuid-oost Azië groeiend. Heeft roodbruine bonen.
Kousenband, ook wel lange boon of aspergeboon genoemd, is één, waartoe ook de Chinese rode lange boon behoort.
De bekendste soort ogenboon is wellicht de zwartoogboon , vanwege de Amerikaanse popformatie the Black eyed peas, vernoemd naar de afgebeelde zwartoogboon.
Men neemt aan dat de wilde ogenboon tegelijkertijd (op natuurlijke wijze evolueerde) onder invloed van klimatologische veranderingen en door cultivatie, over het gehele Afrikaanse continent. In West-Afrika wordt de grootste verscheidenheid aangetoffen.
In de Middeleeuwen werden de ogenboon en de helmboon verbouwd op keizerlijke landgoederen en in kloostertuinen, blijkt uit de Capitulare de villis, waarin deze 'fasiolum' worden genoemd. De Capitulare de villis is een verordening uit een reeks capitularie die hij schreef, en die behoort tot de pre-800 capitularies, daterend van rond het jaar 795. Karel de Grote schrijft hierin voor hoe de keizerlijke landgoederen moeten worden ingericht, gebruikt en beheerd.
De geslachtsnaam is vernoemd naar Domenica Vigna, een Italiaans botanicus uit de 17e eeuw, 'unguiculata' is Latijn voor 'met klauwen'.