Snijbonen zijn integenstelling tot pronkbonen eenjarige planten, en vormen peulen die in hun geheel gegeten worden. Pronkbonen moet je jong eten, bij voorkeur bij een lengte van 10, hooguit 15 cm, snijbonen zijn ook bij grotere lengte uitstekend eetbaar. De snijboon is een platte boon met nauwelijks ontwikkelde zaden. Moderne rassen zijn meestal draadloos, oude rassen hebben een vaak messcherpe rugnaad.
De snijboon is vermoedelijk te herleiden tot de zuidelijke stam van de Phaseolus, de Phaseolus aborigineus. De snijboon kent een vrijstaande, stamvariant en een variant die klimt. In de beroepsteelt wordt vrijwel uitsluitend de klimmende, windende stoksnijboon verbouwd. De plant heeft nauwelijks drie weken nodig om zijn volle lengte van 2,5 tot 3 meter te bereiken. De peulen worden gewoonlijk iedere twee weken geoogst.
Gele variëteiten zijn de Romano gold, met witte of zwarte zaden en de Supernano giallo. Alleen de groene snijboon Fagiolino Meraviglia di Venezia is Europees beschermd.
Snijbonen zijn van juli tot de late herfst verkrijgbaar van de volle grond uit eigen land, en daarbuiten vanuit de kas. Verse snijbonen worden als peul verkocht, deze moeten stevig zijn en zonder verkleuringen. Wanneer een snijboon verdroogt, is dat direct zichtbaar en voelbaar aan de peul, deze wordt slap. Bescherm de verse peulen daarom tegen uitdrogen door deze te verpakken in een vochtige doek, geperforeerde plastic of papieren zak, en ze in de koelkast te bewaren. Dan zijn de bonen bij 2-4 ° zeker vier-vijf dagen houdbaar.
Wees voorzichtig met voorgesneden verse bonen, gebruik deze liefst dezelfde dag.
De 'moderne' snijboon heeft nauwelijks of geen draden, in tegenstelling tot de pronkboon, en hoeft dan ook niet meer gedraad te worden. Vroeger was dat zeker het geval. Tot in de jaren vijftiohg van de vorige eeuw was het de gewoonte om snijbonen niet alleen zeer fijn te snijden (met de speciale snijbonenmolen), maar ze ook te pekelen. Door het pekelbad werd de vezelige structuur van de bonen gebroken.
In menig huishouden stond een grote aardwerken vat waarin kilo's snijbonen in zout en onder de last van een basalten kinderhoofdje voor de lange strenge winters. Om de pregnant zoute smaak te reduceren, werden de bonen voor gebruik met water gespoeld ! Ingemaakte snijbonen zijn nog altijd, kant-en-klaar te koop.
De moderne snijboon is mals en zoet, hoewel minder smakelijk dan een pronkboon. Kook snijbonen niet te lang, ze worden niet alleen waterig, maar je kookt er al gauw alle smaak uit weg. Snijbonen kunnen om die reden het beste gestoomd worden, waarbij de smaak in de boon gehouden wordt.
De kooktijd van snijbonen hangt af van hoe fijn je de bonen snijd. Interpreteer de kooktijden daarom met een 'korreltje zout'. Kook fijngesneden boontjes (met of zonder gebruik te maken van een snijbonenmolen) hoogstens een minuut of 7-8, hele bonen ongeveer een kwartier. Het lekkerste zijn stukjes snijboon die nog wat knapperig, al dente, zijn.
Voor zo ver bekend werden de bonen tot het einde van de negentiende eeuw als asperges geschild, om de scherpe buiknaad te verwijderen. In de lengterichting. Na de introductie van de snijbonenmolen, zie hierna, aan het einde van de negentiende eeuw, kreeg de snijboon in alle opzicht een andere dimensie, en ontstonden er andere bereidingen, waaronder die van 'kikkerbilletjes in het gras', een gerecht waarin smalle reepjes snijboon gecombineerd worden met witte bonen. In de regel werd daaraan rookworst en (soms) spek toegevoegd.
Aanvankelijk werd het gras gevormd door een met gekookte snijbonen gekleurde aardappelpuree, bij wijze van stamppot, naderhand is de aardappel meer naar de achtergrond verdrongen en is het een puur groengerecht geworden.
De snijboon heet zo, omdat hij traditioneel dwars op de boon gesneden wordt om de scherpe draden in te korten. Hiervoor worden en worden speciaal ontwikkelde snijbonenmolens gebruikt, die de bonen schuin afsnijden in reepjes van enkele millimeter.
Het meest gebruikte model snijbonenmolen is vermoedelijk een de PeDe-molen van Peter Dienes, een Duits bedrijf gespecialiseerd in koffiemolens. De eerste molens zijn door PeDe tegen het einde van de negentiende eeuw geproduceerd.
In beginsel dienen bonen gekookt te worden. Een uitzondering hierop vormen jonge bonen, omdat deze de stof die in bonen zit en kan leiden tot darmproblemen, in jonge zaden nauwelijks voor komt. Een uitgebreider toelichting op het koken van bonen en lectine, het eiwit in kwestie, vind u in het inleidend artikel over de Vlinderbloemfamilie Fabaceae.