De (geteelde) consumptiewortel is één van de populairste groenten ter wereld, zelfs de belangrijkste bron van provitamine A in ons voedsel. Het belangrijkste onderscheid met de wilde peen is het ontbreken van bitterheid, zelfs bittertonen. De oorspronkelijke bitterheid die de wilde peen kenmerkt, is in de loop der tijd olledig weggekweekt.
Aanvankelijk was men vooral geïnteresseerd in de geur en in de medicinale eigenschappen van de wortel, en gebruikte men deze hoofdzakelijk als veevoer. Pas eind negentiende, begin twintigste eeuw raakte de wortel als voedsel in zwang. Het blad wordt zelden gegeten, in tegenstelling tot de bladeren van verwante gewassen als koriander, peterselie en selderij.
De wortel of peen is een tweejarige plant met zeer licht behaarde stengels. Hij wordt zo'n 30 cm hoog en bloeit van mei tot oktober. In het eerste jaar groeit hij in rozetvorm en vormt dan zijn penwortel waarin hij de voedselvoorraad op slaat voor het overwinteren en de groei in het voorjaar. In het tweede jaar ontwikkelt de plant zich in de hoogte. De meeste bouwstoffen in de wortel bevinden zich in de schil. Het hart van de wortel, de pit, bevat relatief weinig caroteen (of in het geval van de paarse wortel weinig antocyaan) en is daardoor lichter van kleur dan de rand en de schil.
Omdat de wortel van de peen de neiging heeft zich te vertakken, worden er bij de teelt voorzorgen genomen om dat te voorkomen: losse, goed doordringbare grond, goede drainage en voldoende vocht. Vaak wordt peen ingezaaid in ruggen, losse grond, die tijdens de groei worden aangeaard, om uitdroging van de rug te voorkomen.
Op grond van de pigmentatie van de wortel onderscheidt men de geteelde wortel in twee hoofdgroepen: de anthocyaanwortel, ook wel het oosterse (Aziatische) type genoemd, en de caroteenwortel oftewel het westerse (Europese) type wortel. Het Aziatische type heeft van origine paarse wortels, tegenwoordig ook oranje, het Europese type van origine gele en oranje wortels, tegenwoordig ook rode. Het is zeker niet zo dat de in Europa ontwikkelde soorten per definitie tot het Europese type toebehoren en alle in Azië ontwikkelde soorten tot het Aziatische. Geenszins. De door Villmorin in de negentiende eeuw ontwikkelde Nantaise en Chantanney bijvoorbeeld worden, hoewel oranje en Europees, tot het Aziatisch type.
De pigmenten in peen zijn carotenoïden, genoemd naar de peen, carota. Eén daarvan is caroteen, beter gezegd β-caroteen. Dat is de kleurstof in alle oranje, rode en paarse penen, in wisselende concentraties. In paarse peen zijn anthocyaan, en lypoceen de paarse pigmenten en in gele wortelen luteïne, net als lycopeen en caroteen een carotenoïde.
Met uitzondering van bewaarpeen, zoals winterpeen, is peen gevoelig voor uitdroging. Dat zie je bij bospeen - doordat het loof vocht en bouwstoffen onttrekt aan de wortel - en bij bewaren in de koelkast. De peen wordt ook bitter door lange bewaring, doordat fenolen in isocoumarinen worden omgezet , bijvoorbeeld wanneer de wortels in de nabijheid van appels liggen.
De eerste domesticatie van de wilde peen wordt Daucus carota subsp afghanicus genoemd, naar wat men vermoedde de oorsprong, Afghanistan. Deze peen was dieppaars van kleur, een teken van een hoog anthocyaan-gehalte. Deze peen wordt de 'oostelijke wortel' of wortel van het Aziatisch type genoemd.
Op basis van genetische studies is vastgesteld dat de aanname dat Afghanistan de bakermat zou zijn geweest, niet ver van de waarheid ligt. De domesticatie heeft namelijk plaats gevonden in een ruimer gedefinieerd gebied, Centraal-Azië met inbegrip van Noordwest-India, Afghanistan, Tadzjikistan, Oezbekistan en West-China. Niet preciezer dan dat, mede omdat het bewijs rust op de genetische analyse van een groot aantal thans voorkomende peensoorten.
De eerste geteelde penen hadden vermoedelijk zoals de wilde peen vrij dunne, onsmakelijk ogende witte wortels. In Frankrijk noemde men - zeker tot in de twaalfde eeuw - penen pastenades. Pastenade was een groente voor het gewone volk en werd vooral gebruikt voor de vastendagen. Olivier de Serres (1539-1619), die wordt beschouwd als de vader van de Franse landbouwkunde, legde uit wat het verschil is tussen deze pastenade en de carotte (peen): de pastenade en de peen zijn dezelfde groente, alleen verschillend qua kleur; pastenades zijn witte penen, carottes niet..
Er zijn twee theorieën voor het ontstaan van de westerse peen. De meest aangehangen theorie is die waarbij de westelijke caroteenwortel is ontwikkeld uit een genenpool van gecultiveerde oosterse wortelen met witte wortels en wilde soorten. Een tweede theorie gaat er van uit dat niet de Daucus carota, maar een ander wilde peensoort aan de basis van de westerse peen lag.
Dit dispuut over de herkomst werkt door in de taxonomie van de geteelde wortel, die zeer complex is, en vatbaar voor veel kritiek. In veel literatuur wordt de westerse cultivar Daucus carota ssp sativus var sativus genoemd, en de Aziatische Daucus carota ssp. sativus var atrorubens. Maar zo simpel ligt het niet door onnoemelijk veel kruisingen, ook over en weer. Het resulteert in diverse, schier eindeloze taxonomische schema's, stuk voor stuk 'under construction'.
Om de botanische indeling niet ongewild te ingewikkeld te maken, hanteren wij voor alle - sowieso de westerse - cultivars de verkorte botanische naam Daucus carota var sativus, synoniem voor Daucus carota ssp. sativus.
Europa maakte naar men vermoedt kennis met de eerste oosterse, paarse peensoorten aan het eind van de Vroege Middeleeuwen. Mogelijk kende men de wortel op Sicilië al eerder, gezien de intense handelsrelaties met de Arabieren.
De wortel is opgenomen in de Capitulare de villis, een verordening uit het begin van de negende eeuw, waarin Karel de Grote voor schrijft hoe de keizerlijke landgoederen moeten worden ingericht, gebruikt en beheerd. De peen is daarin opgenomen onder de naam carvitas. Onduidelijk is of dit wel de peen is geweest. Of was het de pastinaak ? Zeer waarschijnlijk wel.
De Arabische grootmacht die in de achtste eeuw haar vleugels vanuit het Arabisch schiereiland over Afrika en Europa uit spreidde, zorgde er voor dat goederen vanuit het Midden- en Verre oosten naar Europa kwamen. De 'dikke wortel' kwam vermoedelijk in de twaalfde eeuw aan in het toen islamitische Spanje. In die periode beschreef Ibn al-Awam uitvoerig over de peen vanuit zijn Andalusische woonplaats.
Gaandeweg werd de peen alom steeds belangrijker, Franse, Britse, Duitse en Nederlandse kwekers ontwikkelden soort op soort. In Frankrijk en in Nederland leverde dat peensoorten op die nu nog bestaan. De oranje peen zou in Nederland zijn ontwikkeld.
De doorbraak van de peen vond plaats aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Van de wortels die tijdens de Boerenoorlog aan de paarden werden gevoerd, tot een veelzijdige groente na de Tweede wereldoorlog, toen de wortel vooral als substituut diende, blijkens het recept voor Kriegsbrot, waarin het graan door peen werd vervangen. Vanaf 1918 'regent' het recepten met wortel in de hoofdrol. Meer hierover in het artikel over de gecultiveerde westerse peensoorten in de westerse peen.
Eén van die recepten is het recept voor hutspot.
De familienaam van de plantensoort is Daucus, het Griekse woord voor wortel. Het epitheton carota betekent 'saffraankleurig', afgeleid van het Oud-Griekse καρῶτον" (karôton).
Oranje peen bevat veel α-caroteen, β-caroteen en totale carotenoïden vergeleken met gele peen. Rode peen wordt gekenmerkt door een hoog lycopeengehalte, en zwarte (paarse) peen bevat even veel lycopeen als gele peen.
Caroteen komt niet exclusief in peen voor, zelfs niet alleen in de wortel van de peen, maar is wel naar de groente (carota) vernoemd. Β-caroteen wordt in het lichaam omgezet in vitamine A.
Behalve caroteen, overwegend α- en β-caroteen, bevat de peen suiker en vruchtenzuren zoals appel- en citroenzuur. peen is rijk aan vitamine C, kalium en ijzer.