De (alle) geteelde peen heeft als gemeenschappelijke voorouder de Daucus carota of wilde peen. De domesticatie van deze oneetbare plant vond vrijwel zeker plaats in de tiende eeuw in Centraal-Azië, Noordwest-India, Afghanistan, Tadzjikistan, Oezbekistan en West-China. Tijdens de Yuan-dynastie (1260-1367) is de peen vermoedelijk vanuit het zuiden ook in andere delen van China terecht gekomen, schrijft Lǐ shí zhēn in 1578 de Běncǎo gāngmù 本草纲目 (Compendium van Materia Medica). Japan volgende in de jaren zeventiende en Korea in de negentiende eeuw.
Vroeger dan in Europa, was de teelt van peen In China al in de twaalfde eeuw grootschalig. Schrijft Táng shèn wēi 唐慎微 in Jīng shǐ zhèng lèi bèi jí běncǎo 經史證類備急本草, een kruidgeneeskundig standaardwerk uit 1159.
Het is onduidelijk of het daarbij om de paarse of oranje peen gaat. Paars is immers de stereotype oosterse anthocyaan-peen, oranje de stereotype westerse caroteenpeen.
Zonder daar al te stellig in te zijn, beweert Zhen-Guo Ma (zie bronvermelding) dat het er erg op lijkt dat de Chinese oranje peen af stamt van de Chinese rode peen. De ontwikkeling van de Chinese oranje peen zou dus los staan van die in Europa. Dat geldt ook voor de anders gekleurde Chinese peensoorten, die zonder uitzondering 'oosters' zijn op grond van hun moleculaire markers. In zijn algemeen is de Chinese oranje peen roder dan zijn Europese evenknie, rood is zoals bekend een belangrijke kleur in de Chinese cultuur, en in Nieuwjaarsgerechten zal de Chinese consumenten kiezen voor zo rood mogelijk.
In tegenstelling tot peen van het westerse type is deze peen van het oosterse type in de regel tweejarig. In het eerste jaar ontwikkelt de plant een penwortel, die in het tweede jaar verdikt wanneer de plant er zijn voorraad in op slaat, alvorens af te sterven. pas tijdens deze secundaire ontwikkeling van de peen krijgt deze zijn kleur. Hierdoor is de lichter gekleurde eerstejaars 'pit' - de primaire penwortel - duidelijk herkenbaar.
Voor de teelt wordt gebruik gemaakt van aarden ruggen, zoals we kennen van de teelt van asperges en witlof. Deze nemen in het geval van de extreem lange Japanse penen exorbitante vormen aan. Zoals bij de Die van de Manpukuji ninjin, een zoete peen die wel een halve meter lang wordt.
Europese wortelvariëteiten van het Oosters type zijn de Nantes en de Chantaney.
De peen wordt op alle mogelijke manieren gebruikt. De wortel is volledig eetbaar, ook de schil. Alle gebruikelijke bereidingswijzen kunnen op de peen worden toegepast, zelfs frituren.
In de Indiase keuken worden wortelen ingemaakt of toegevoegd aan curry's, en in Vietnam gebruikt men wortel vaak in salades, een erfenis van de Fransen? De Japanners kiezen ook bij wortels voor finesse, en snijden wortels vaak in mooie garnituren, dat zie je in China overigens ook.
Peen is in Europa de op de tomaat na meest verbouwde groente, met een aandeel van ruim 8% van alle groenteproductie. De grote producenten zijn China, Rusland, de Verenigde Staten en Polen. De West-Europese landen volgen op enige afstand.
Terwijl de sterk op onze winterpeen gelijkende Chinese peen in grote delen van Azië de standaard is, is de oosterse peen - Daucus carota ssp sativus var atrorubens of Daucus carota var atrorubens - een vrij behaarde wortel met een donkere, paarse kleur, dat niet meer.
China exporteert met name grote formaten oranje peen (zgn L- en M0-grade wortels) naar landen in Zuid-Oost-Azië, Afrika en het Midden-Oosten, en richt zich meer en meer ook op Europa.
De botanische naam is het Griekse woord voor wortel (daucus). Carota betrekent 'saffraankleurig', een woord dat pas sinds de vijftiende eeuw wordt gebruikt. De naam van de variëteit atrorubens betekt 'diep rood', in de betekenis van erg rood.
Het Nederlandse woord peen is afgeleid van het vijftiende eeuwse pee, in meervoud peden, wat (gele) eetbare wortels betekende, dus peen als meervoudsvorm. Mogelijk is de oorsprong van het woord het Franse pied, dat voet betekent.
Het woord peen is altijd gebruik voor het aanduiden van een gele wortel, tot oranje peen zijn intree deed.