De eilandengroep heet Ryūkyū-shotō en is een uitgestrekte boog van eilanden in de Oost-Chinese zee tussen Taiwan en Kyushu, het op twee na grootste eiland van Japan. De twee grotere Ryūkyū-eilanden heten Okinawa en Amima. De varkens op Ryūkyū worden Shimabuta genoemd, wat eiland-varkens betekent.
Na het begin van de jaartelling was er één Ryūkyū-varken, een gedomesticeerd Ryūkyū-zwijn, een zwijnensoort dat alleen op de eilandengroep voor komt, de Sus scrofa riukiuanus. Japan kende een golfbeweging waarbij het eten van vlees een periode wel en een periode niet was toegestaan, waardoor het Ryūkyū-varken in de twaalfde eeuw is uitgestorven.
Wat sindsdien het inheemse Okinawa-varken wordt genoemd, is geen varken dat rechtstreeks afstamt van het inheemse wild zwijn, maar van varkens die in de veertiende eeuw zijn ingevoerd vanaf het Chinese vasteland. Er zijn drie inheemse soorten uit ontwikkeld, de shimabuta agū, ayoh en amami. Later is nog een varkenssoort ontwikkeld, uit een kruising van de lokale soorten met de Britse Berkshire, de kurobuta.
De Tweede wereldoorlog betekende opnieuw een breuk in de geschiedenis van het Okinawa-varken, niet alleen voor de shimabuta, maar ook voor de kurobuta, een in de zestiende eeuw ontwikkeld varken door het kruisen van lokale varkenssoorten met een Berkshire afkomstig van de koninklijke varkenshouderij van koning Victoria op Windsor. De ontwikkeling van de kurobuta was hard nodig, omdat na opnieuw een periode van vleesverbod, de ban was opgeheven.
Vanaf dat moment gaat het goed met de varkenssector en loopt het aantal dieren tot het uitbreken van de Tweede wereldoorlog op naar meer dan 100.000 dieren. Maar, het aantal varkens liep in de oorlog terug naar een dertigtal, de sector lag op beide oren.
Er waren een plan, energie en geld nodig om de sector weer op de been te helpen. Men besloot gebruik te maken van de expertise van de huishoudens met het houden en slachten van varkens, de hele infrastructuur was immers weg. Voor de huizen werden kleine stalletjes gebouwd waar een huishouden een varken kon houden. En er werden primitieve slachterijen gebouwd.
Japanse immigranten in Hawaii doneerden in 1948 varkens uit Oregon (VS) om Okinawa er weer bovenop te helpen. Maar daarvoor was natuurlijk ook herstel van de authentieke varken-populatie nodig. De kurobuta deed het uitstekend. Maar voor de agū zag het er minder florissant uit. De basis om tot groei te komen, was duidelijk te smal gebleken, wat een herstart in 1981 nodig maakte.
In 2006 waren er op Ryūkū inmiddels weer 300.000 varkens, waarvan enkele tientallen agū slechts. Er een sterke behoefte aan vers bloed. Er gold een importverbod dat tot dan toe strikt gehandhaafd werd, dat moest worden opgeheven om de varkenspopulatie gezonder en productiever te maken. Hiervoor zou men weer voor de Britse landrassen Large White en Landrace kiezen.