Het Ryūkyū zwijn vertoeft het liefst in dicht bebost gebied, meestal in rotten van een stuk of tien dieren, soms in grotere groepen. Net als de meeste wild zwijnen heeft het Ryōyōku zwijn een gemengd dieet, van planten, insecten, kleine zoogdieren, reptielen, zelfs vissen en een enkel kadaver.
Elders in Japan leeft ook een wild zwijn, het Japanse wild zwijn (Sus scrofa leucomystax) dat af stamt van het Aziatisch wild zwijn. Het Ryūkyū-zwijn is met geen van beide gelieerd.
Doordat het zwijn op een gelimiteerd en geïsoleerd grondgebied leeft, is het per definitie kwetsbaar. Binnen de geïsoleerde populaties is sprake van inteelt. De groep is zo klein, dat dat haast onvermijdelijk is. Doordat het leefgebied bovendien wordt aangetast door verstedelijking op de eilanden en houtkap voor de ontwikkeling van landbouwareaal, neemt de populatie sterk af. Niet voor niets is het zwijn daarom beschermd.
Op de Rode lijst van het IUCN is het zwijn in 1982 opgenomen als 'kwetsbaar' (VU = vulnerable). Al in 1978 is tijdens de veertiende vergadering van de IUCN Vergadering in Aschabad een beroep op de Japanse regering gedaan om terstond adequate maatregelen te nemen. Dat ging vooral om het in bescherming nemen van Nashei Shoto een gebied dat in totaliteit op de nominatie stond om beschermd te worden, te beginnen met de bescherming van het eiland Iriomote.
Slechts een derde deel van het eiland Iriomote is thans beschermd als nationaal park, en de ontwikkeling van vliegveld Ishigaki gaan onverminderd voort.
Uit archeologische vondsten op een twaalftal locaties verspreid over de Ryūkyū-eilanden is gebleken dat de eerste tamme varkens in Japan van het Ryūkūku zwijn afstammen, en dateren van 1,700 tot 2.000 jaar geleden, van vlak na het begin van de jaartelling.