In een aantal talen wordt het verband gelegd met de vorm, kleur en textuur van de kweepeer en wordt de vrucht Bengaalse kweepeer genoemd. De officiële Nederlandse benaming is slijmappel, hoewel ook de Engelse benaming bael veel wordt gebruikt.
De Aegle marmelos is een tropische, bladverliezende boom die zo'n meter of 15 hoog kan worden. Het is een trage groeier. Hij is bestand tegen extreme weersomstandigheden, van hoge temperaturen tot diep in de 40 graden, tot matige vorst. Daardoor kan hij in de barre Indische Punjab op een hoogte van 1.200 meter overleven. Elders in Zuidoost-Azië wordt hij niet op zulke hoogten aangetroffen. Wel in drassig, zelfs verzilt gebied.
Net als de verwante houtappel (Limonia acidissima) geeft de boom een helder gom af, dat als vervanger van Arabische gom gebruikt wordt. De takken zijn soms voorzien van stekels, maar niet altijd.
De geveerde bladeren staan op bladstelen die soms nauwelijks zichtbaar zijn, of gevleugeld zijn. De steel-aanzet wordt gemarkeerd door één of twee fikse doornen, 1½ tot 3 cm lang. De bladeren bestaan uit drie tot vijf langwerpige blaadjes, die een - licht - citrusaroma afgeven wanneer je er over wrijft, zoals bij veel planten uit de Wijnruitfamilie het geval is.
Ook de bloemen zijn geurig. Ze groeien in de bladoksels of aan het eind van een tak, solitair of in groepje van vier à zeven. Ze zijn roomwit en zo'n twee centimeter groot. Alleen na een periode van droogte vormt de in het wild groeiende boom vruchten van 5 tot 7½ cm. Ze zijn peervormig en hebben wannneer ze rijp zijn ook de kleur van een peer. Een boom produceert tussen 200 en 400 vruchten per jaar.
De vrucht is voorzien van een verhoute schil van 3 mm dikte. Het vruchtvlees is vezelig en bevat 10-15 platte zaden, die zijn omgeven door een slijmerige stof, vandaar de benaming slijmappel. Er zijn gecultiveerde soorten die een zachte(re) schil hebben en minder zaden bevatten, zoals de Kaghzi en de Mitzapuri. er zijn ook cultivars die grote tot zeer grote vruchten dragen, soms wel zo groot als een pomelo, zoals de Pant Shivani, die bovendien niet zo vezelig is.
De smaak van de Bengaalse kweepeer wordt wel een combinatie van tamarinde en limoen genoemd, vergelijkbaar met de smaak van de kawista. De Brix is 32,5° , de zuurte 0,3%.
De vrucht wordt geplukt wanneer hij nog geelgroen is. Acht dagen daarna is het groen verdwenen en heeft de vrucht een volledig gele kleur. Het steeltje laat dan los. Soms wordt de vrucht onrijp geplukt en kunstmatig gerijpt. Hoewel de schil hard is en onkwetsbaar lijkt, is de vrucht gevoelig voor beschadiging. Koop sowieso geen vrucht met een gebarsten schil.
In Thailand is gekonfijte matoom een delicatesse. Hiervoor worden grotere vruchten gebruikt, waarvan het zachte pulp bevrijd is van alle schil. Voordat de kern in suikersiroop gekookt wordt, wordt deze een nachtje in gebluste kalk (calciumhydroxide, E526) geweekt.
Van de gedroogde vrucht wordt onder meer thee getrokken, cha matoom genoemd. Andere producten van de vrucht zijn nectar, poeder en zelfs wijn. Let op: de veel gebruikte Engelse benaming van dit poeder is bael poeder. Baelpatra-poeder is niet van de vrucht, maar van de bladeren gemaakt.
Om de vrucht vers te kunnen eten dient hij eerst 'gekraakt' te worden, het liefst gehalveerd. Of dat lukt hangt af van de hardheid van de schil, nieuwe cultivars hebben een minder harde schil. Wanneer de vrucht is geopend, wordt (alleen) de vezelige kern met de zaden verwijderd. Het vruchtvlees dat zich dicht tegen de schil aan bevindt, wordt met een lepel uit de schil gegeten.
De rest van het vruchtvlees wordt met een gelijk deel water gemengd en dan gezeefd. De schil van de vrucht wordt niet gegeten. Hij wordt net als een kokosnoot 'gekraakt', hoewel de schil van sommige cultivars ook gesneden kan worden. Het vruchtvlees uit de schil geschept, en al dan niet gemengd met wat suiker.
De vrucht is buiten de koeling twee weken houdbaar, in de koeling circa een maand. Let goed op schimmelvorming aan het steeltje.
De boom is een Sthalavriksha, een boom die is geplaatst bij een tempel. Sthalavriksha is de benaming voor tempelboom, bomen die in het Hinduïsme als even heilig wordt beschouwd als de godheid waaraan een tempel is gewijd. Het woord betekent 'boom van de plek', duidend op 'deze bepaalde boom'.
Bengal quince and Indian bael. Indiase benamingen zijn bel, bela, sirphal of maredoo. In Thailand heet de vrucht matoom of mapin, in Cambodja phneou or pnoi.