Het Triphasia-geslacht bestaat uit drie plantensoorten met eetbare besjes, de Triphasia brassii, een bedreigde plantensoort die voor komt in Nieuw Guinea, de Philipijnse Triphasia grandifolia en deze Triphasia trifolia, de enige soort die verbouwd wordt. Alle drie dragen vergelijkbare rode citroïde vruchtjes en hebben drievoudige bladeren.
De Triphaisa trifolia, die limoenbes wordt genoemd, is een groenblijvende plant van 1-3 meter hoog. De witte bloemen geuren net als de bloemen van de sinaasappel. Ze zijn hermafrodiet. De vruchtjes zijn het best te typeren als aangenaam zoete limoentjes. De schil heeft duidelijk zichtbare talgkliertjes. De vrucht bevat één tot drie zaadjes.
De plant vermeerdert zich door zaad en staat te boek als een zich gemakkelijk verspreidende plant, die andere plantensoorten overwoekert. De plant is bestand tegen zeer lichte vorst.
De vruchtjes zijn geschikt als handfruit en ieder andere toepassing, rauw of gekookt, zoals jam.
De plant is in de negentiende eeuw verder verspreid geraakt, onder meer als erfafscheidende haag in West-Indië. In Suriname noemt men de vrucht switi lemki, de zoete limoen of hetzoet lemmetje.
Inmiddels komt de plant overal ter wereld voor, maar vooral in de Pacific, in de Cariben en de Indische Oceaan (Réunion). Hij groeit vrijwel nergens meer in het wild, tenzij 'ontsnapt' (culta et quasi spontanea) uit een gecultiveerde omgeving. Groeit ook in sommige landen in Oost-Europa (Griekenland, Bulgarije en Roemenië).