De boom waaraan deze jambu groeit is de Syzygium malaccense, een snelgroeiende boom die in veel landen in de tropen verbouwd wordt om zijn vruchten, en tal van namen draagt waaronder Javaanse appel, niet te verwarren met de Javaanse pruim, ook een rozenappel (Syzygium cumini of jambulan).
De jambuboom is een zuilvormige boom, met een cylindrische kroon. Hij wordt 12-18 meter hoog, en heeft lancetvormige, paarsgewijs geplaatste bladeren, karakteristiek voor het Syzygium-geslacht. Het is een tropische plant, die zeker niet vorstbestendig is, maar wel op grote hoogte voor komt, tot op meer dan 2500 meter hoogte.
De jambu bloeit vanaf het vijfde jaar, vanaf het begin van de zomer. De bloemen zijn rood-roze of wit, net als de steenvruchten, die een centimeter of vijf à zeven groot worden, en één zaad bevatten. Net als de vrucht van de jambu semarang zijn de vruchten aanvankelijk rond, maar naderhand ei- of peervormig. De vruchten groeien in trossen van enkele tot wel tien stuks bijeen. Hij kan wel drie maal per jaar vruchten geven, in sommige jaren zelfs continu. Een volwassen boom produceert dan wel 250 vruchten per jaar van zo'n 75 gram elk.
Dat de vrucht Maleise 'appel' wordt genoemd, heeft meer met de kleur en de bite te maken, dan met de vorm of de smaak. Die lijkt eerder op de smaak van een sneeuwpeer (nashipeer) maar dan sappiger. Ze worden om die reden wel 'waterappels' genoemd. De schil is net als die van de nashipeer dun en eetbaar. Hij hoeft niet geschild te worden.
De geur lijkt op die van rozen.
Voor zo ver bekend is de jambu bol hier niet verkrijgbaar, daarvoor moet je naar een teeltgebied. Eéén van de redenen daarvoor is de kwetsbaarheid van de vrucht door de dunne schil in combinatie met het hoog watergehalte.
De jambu bol wordt als handfruit en in salades gegeten. Er wordt ook sap en wijn van gemaakt, dat laatste in Puerto rico.
De boten waarmee deze vroege Austronesiërs zulke enorme tochten maakten, waren zeer stabiel door hun brede drijvers, maar de boten zelf waren rank en waren allesbehalve vrachtschepen. Men moest dus terughoudend zijn in de hoeveelheid vracht en proviand. De reden om de jambu bol op reis mee te nemen, was omdat de vrucht veel water bevat, men gewend was deze te verbouwen, en wellicht ook omdat het hout geschikt was om huizen van te bouwen, hoewel het hard is, en moeilijk te bewerken.
Lees meer over deze vroege ontdekkingsreizen en de planten die daarbij de wereld bereisden in het artikel over deze Austro-indonesische ontdekkingstochten en de 'kanoplanten'. [artikel in bewerking]
De plant is rond 200 na Christus op Hawaii ge&ium;ntroduceerd. De Britse William Bligh nam de plant in 1793 mee naar Jamaica, van waaruit hij ook het vasteland van Zuid-Amerika bereikte, en tegenwoordig veel in Brazilië en Venezuela wordt verbouwd.
De geslachtsnaam Syzygium is uit het latijn afkomstig en betekent paarsgewijs (tweeling), duidend op de plaatsing van de bladeren. Malaccense verwijst naar Malakka, het Maleisisch schiereiland, het gebied dat het zuidelijk deel van Thailand en Myanmar omvat en het huidige Maleisië en Singapore.