De rijstboon is een overblijvende plant, maar wordt meestal als eenjarige plant verbouwd. De rijstboon behoort tot het taxon Ceratotropis. De gecultiveerde soorten (var umbellata) zijn nauw verwant aan de azukiboon (Vigna angularis). De wilde variëteit gracilis, de vermoedelijke voorouder van alle gecultiveerde soorten, is vrijwel identiek aan de eveneens wilde Vigna minima die eveneens in het tropisch laagland van Azië groeit.
De rijstboon heeft een sterk ontwikkelde penwortel, die wel anderhalve meter diep kan gaan. Er zijn compacte planten van 40-50 cm hoog en enthousiaste klimmers, die wel 3 meter lang kunnen worden. De stengels zijn licht behaard. De bloemen zijn heldergeel. De levenscyclus van de rijstboon varieert per soort en kan, afhankelijk van de klimatologische omstandigheden 60 tot 90 dagen bedragen. gemiideld is de cyclus langer, 120-150 dagen,
Om in dat geval het vormen van peulen te stimuleren worden de planten soms getopt, dat gebeurt onder meer in Nepal. De peulen zijn gemiddeld 10 cm lang en bevatten 6 tot 10 cylindrische zaden. De zaden hebben verscheidene kleuren, maar zijn meestal geel of rood.
Rijstboon is zeer geschikt om in combinatie met andere gewassen verbouwd te worden (intercropping), zoals maïs. De eerste oogst vindt plaats in de zomer, een tweede oogst in december. De bonen worden handmatig geplukt, waarna de plant nog enkele dagen blijft staan. Daarna wordt hij in zijn geheel geoogst om als veevoer te dienen.
Vrijwel alle geproduceerde rijstbonen worden gedoogd en als peulvrucht verhandeld, maar op op zo'n kleine schaal, dat deze hier (nog) niet verkrijgbaar is.
Alle delen van de plant zijn eetbaar, de jonge scheuten, de bladeren en de kiemen, de peulen en de zaden. Jonge peulen kunnen ook rauw gegeten worden.
De plant wordt traditioneel Noord- en Oost-India en Nepal verbouwd als opvolggewas voor rijst, maar heeft daarin veel terrein verloren aan gewassen die sneller geogst kunnen worden. Buiten Indo-china en Zuidoost-Azië wordt de rijstboon verbouwd in Oceanië, Midden- en Zuid-Amerika (o.a. Brazilië en Mexico) en in tropisch Afrika. Onder meer op Madagaskar, waar de rode (tsiasisa mena) en de gele rijstboon (tsiasisa mavo) verbouwd worden.
HIn China wordt de rijstboon vaak hóngdòu genoemd, wat rode boon betekent, maar verwarrend is, omdat dat woord ook gebruikt wordt voor de azukiboon en andere rode boonsoorten.
De rijstboon kan tegen (enige) vorst, droogte, overvloedige regenval, zware bodemomstandigheden, zelfs zure grond en nauwelijks gevoelig voor ziekten. Om deze kenmerken wordt hij gekruist met mungbonen (Vigna radiata), om deze laatste - die van veel groter commercieel belangis - te verbeteren.
Zelf komt de rijstboon in geen enkel groot verbeterprogramma voor. Alleen op kleine schaal onderzoekt men de mogelijkheden van vroegere peulvorming (korte levenscyclus), hogere opbrengst, ontwikkeling van rechtopstaande planten in plaats van de huidige klimmers. Daarnaast is verbetering van de teelttechnieken en behandeling van de bonen na de oogst vereist. Voor zo ver bekend, vindt zulk onderzoek onder de naam FOSRIN alleen in India plaats, vanuit een consortium van Europese en Aziatische organisaties, waaronder de universiteit van Wales.
FOSRIN staat voor Food security through ricebean research in India and Nepal. De rijstboon zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van voedselveiligheid en de positie van de armere boeren daar, vooral die in de heuvelachtige gebieden in de regio.
Rijstbonen bevatten veel vitamine B, eiwitten, calcium en ijzer.