Avena sativa is een eenjarige, rechtopstaande plant, die een hoogte van 0,6 tot 1,5 meter bereikt. De bladeren zijn langwerpig, en met een ligula verbonden aan de holle stengel. De stengels zijn sterk vertakt en aan het uiteinde staan gesteelde pluimpjes van twee tot drie tweeslachtige bloemen, vandaar ook wel de benaming pluimhaver. Meestal zijn maar twee van de drie bloempjes vruchtbaar. Afhankelijk van de groeiplaats openen de bloemen in de namiddag of de vroege avond om bestoven te worden. De bloemen openen echter alleen bij droog weer. Regent het, dan blijven de bloemen gesloten, en vindt zelfbestuiving plaats. Dit wordt kleistogamie genoemd.
Wanneer de zaden rijp zijn, in de tweede helft van de zomer, zijn ze een centimeter lang, en stevig vergroeid met het lemma en de kolf/kelk, en vallen niet uit elkaar. Dat is het kenmerk van de gedomesticeerde haver, de wilde voorouder verloor haar zaden. Voor de verspreiding heeft haver wind of water nodig. De hygroscopische haakjes zorgen ervoor dat de vruchtjes achter planten blijft haken of aan de vacht van dieren, daarmee in staat grote afstanden te overbruggen.
De haverkorrel heeft een prettige milde smaak, en is romig, wat vooral tot uitdrukking komt wanneer de geplette korrel (havermout) gekookt wordt. Haver wordt onder meer verwerkt in ontbijtproducten als muesli, cruesli en granola. De haverkorrel bevat weinig gluten, waardoor haver meel niet bijzonder geschikt is om brood van te bakken. Havermeel wordt vaak als anti-oxidant gebruikt, omdat het remmend werkt op producten zoals olie die snel ranzig worden. haver wordt ook in witbier gebruikt.
Haver kan ook als spruitgroente gegeten worden.
In ongepelde vorm zijn de zaden lang houdbaar, tot wel enkele jaren.
Haver is één van de oudste gewassen, hoewel de plant aanvankelijk wel gecultiveerd werd - in de Kaukasus en Turkmenistan - maar niet gedomesticeerd. De Neolitische jagers-verzamelaars hadden een voorkeur voor andere granen, vanwege hun grotere en makkelijker te bewerken korrels. De ontwikkeling van de haver was gradueel, er is vermoedelijk geen sprake van bewuste kruisingen. De verspreiding van de haver vond plaats via handelsroutes, en door de wind.
Vanuit het Iberisch schiereiland verspreidde de haver zich aan het begin van de jaartelling naar koelere streken, via Frankrijk en Duitsland tot in Scandinavië en IJsland. Toen de Romeinen er kennis mee maakten, noemden ze het 'barbarisch' duidend op de Germaanse oorsprong. Daar spreekt een grote dosis reserve uit. Plinius sprak zijn vrees uit dat het onkruid de gerst-oogst zou kunnen bedreigen. En Galenus draaide er niet om heen, vond haver niet geschikt als humaan voedsel. Pas in de Middeleeuwen wordt de voedingswaarde van haver onderkend, blijkt uit een tekst van Lonicerus.
Sinds de zevende eeuw wordt haver in Engeland verbouwd, in Ethiopië, Ruland en China. Haver lijkt in ons land pas in de Vroege Middeleeuwen te zijn geïntroduceerd. Aangezien wilde haver echter een berucht akkeronkruid is en dus her en der groeide, is de periode waarin deze soort als cultuurgewas geïntroduceerd werd niet met zekerheid vast te stellen. In ons land wordt haver hoe dan ook in de Karolingische tijd (achtste tot tiende eeuw) verbouwd, blijkens de Brevium exempla ad res ecclestasticas et fiscales describendas, een soort Capitulare, specifiek betrekking hebbend op de noordelijk gelegen domeinen, zoals Asnapium of Annappes nabij Lille (812 AD).
Verdere verspeiding vindt pas recent plaats. India bijvoorbeeld maakte kennis met haver via de Britten in de zestiende eeuw, die zaden uit Europa brachten naar Jammu en Kashmir. In de Himalaya is de teelt van haver pas in de zeventiger jaren van de vorige eeuw geïtroduceerd.
Haver staat qua productie in de top van de wereldgranen, op de zesde plaats, na tarwe, maïs, rijst, gerst en sorghum. Het merendeel is bestemd voor veevoer. Halverwege de vorige eeuw kende ons land maar liefst 99 landrassen haver, waaronder de Groninger dikke witte, de van oorsprong Duitse Probsteier, de Zwarte voerhaver en de Zwarte President (1860). Tot de pioniers in haver behoorde Mansholt, een prominent veredelaar. Het episch centrum van de haverteelt was Groningen.
De Nederlandse Haverketen beijvert de herintroductie van haver op grotere schaal in ons land, in de vorige eeuw nog één van de belangrijkste graansoorten, maar door de opkomst van snijmaïs en wintertarwe marginaal geworden. Momenteel wordt om en nabij 9.000 ton haver verbouwd, dat was in 1978 het bijna twintigvoudige (158.000 ton)
De botanische naam is afgeleid van het Latijnse 'avena', dat blazen betekent, een verwijzing naar het gebruik van de holle senmgels als blaasinstrument. Het epitheton satiiva betekent 'eetbaar'.
',De Nederlandse benaming haver is afgeleid van het Noorse 'hafr', dat 'bokkenvoer' betekent.