De suikerpalm heeft een stengel van 20-30 meter en kan 100 jaar oud worden. De kroon omvat 40-70 waaiervormige bladeren, die 1 m 50 tot 1 m 80 lang zijn. De vruchten van de suikerpalm zijn enigszins ovaal, afgeplat aan de steelzijde. Ze hebben een gladde schil en zijn geel-zwart van kleur. Ze zijn 10-15 cm groot.
De suikerpalm kent veel toepassingen; de bladeren worden onder andere als bouwmateriaal gebruikt en werden in India en Indonesië gebruikt om op te schrijven, zoals papyrus. De nectar wordt getapt voor de bereiding van suiker, azijn en alcohol. Ook de scheuten en de vruchten worden gegeten.
De nectar is afkomstig van de bloesem van volwassen palmen. Jonge palmen bloeien niet, afhankelijk van de soort gebeurt dat pas in het vijfde jaar, in een enkel geval eerder. In het geval van de palmyra start het tappen soms pas in het vijftiende jaar. De bloemen groeien in trossen, waaruit steenvruchten ontstaan die naar de Indonesche benaming van de boom lontars genoemd worden. Door zo'n tros bijeen te binden tot een kolf, ontstaat de tap waaruit het sap (toddy of gur) wordt gewonnen. Op de bladzijde over kokosnectar gaan we daar uitgebreider op in.
De suikerpalm produceert zo'n 3 - 5 liter nectar per dag gedurende vijf tot zes maanden, in India van januari tot mei. Die wordt als 'pathaneera' verkocht en verwerkt tot suiker. Het 'sap' bestaat voor 10-15% uit suikers en bevat daarnaast eiwitten en minerale zouten. Voor de bereiding van suiker moet het sap in de vroege ochtend geoogst worden, omdat het binnen enkele uren na zonopkomst fermenteert. Dat vindt plaats dankzij de Saccharomyces chevalieri in het sap. Wanneer het sap licht gefermenteerd is, wordt het gebruikt voor de gisting van deeg. De volgende fase, wanneer het sap verder fermenteert op een donkere plaats, resulteert in palmazijn. Toddy-drank bevat 4% alcohol.
Palmnectar is de grondstof voor bereiding van de hier al genoemde producten: palmsuiker, palmazijn en alcoholische drank (arak) en palmgur of jaggery, ongeraffineerde, harde suiker met een hoger gehalte mineraalzout dan gewone suiker. Het bijzondere van de Palmyra-jaggery is, dat deze een hoog gehalte molasse heeft en dus donkerder van kleur is dan bijvoorbeeld de jaggery van de dadelpalm. De jaggery bevat ruim 75% sucrose en 3% mineralen. De nectar is rijk aan Vitaminen B (B1, B2, B3 en B6).
De jonge vrucht is (drie)hoekig en wordt ronder naarmate hij ouder wordt en rijpt. De vrucht bevat een pit met een kern die aan een lychee doet denken, iets zachter van smaak is, doorschijnend wit en zoet, maar zonder pit. De schil van de vrucht is zacht en leerachtig en laat zich gemakkelijk snijden. De vezelige buitenschil van de lontarvrucht kan gegeten worden, zowel rauw als gekookt of geroosterd.
In India eten volwassenen de vrucht, die nongu of nungu wordt genoemd, in zijn geheel. Kinderen waarderen vooral de zachte kern. Deze worden in India tijdens het nongu-seizoen als streetfood verkocht, vaak enkele stuks in een glas pathaneera, de nectar. Populair is een drankje dat niet alleen bestaat uit pathaneera, maar dat aangezoet wordt met palmsuiker en op smaak gebracht met kardamom. De Bengaalse keuken kent diverse gerechten waarin de kern van de rijpe lontarvrucht wordt gebruikt.
De vrucht kan niet bewaard worden, wordt bij voorkeur dagvers gegeten, alleen n de maanden april en mei. Mijd overrijpe vruchten, ze zijn moeilijker verteerbaar en lijden daardoor soms tot maagklachten.
De glutineuze kern wordt onder Engelse benaming Palm seed hearts (look chit) door Aroy-D - op sap - in blikjes verkocht.
De beroemdste toepassing is zonder twijfel gula djawa de rauwe palmsuiker uit Indonesië, vernoemd naar het eiland Java, waar het veel wordt gebruikt in de javaanse keuken, maar de productie vindt voor plaats op een ander eiland, Sulawesi.
Onder de harde schil van de palmyrascheut bevindt zich de eetbare kern, die knapperiger en zoeter is dan Chinese waterkastanje, maar daar erg op lijkt.
De suikerproductie van deze palm vindt overwegend plaats in het westen van India, waar de boom 'tal' wordt genoemd, en in Tamil Nadu alleen al staan naar schatting veertig miljoen Palmyra's. Daarnaast komt de boom op grote schaal voor in Andhra Pradesh.
In Indonesië groeit de palm op vrijwel alle oostelijke eilanden en wordt de palm 'lontar' en de nectar 'gula air' of 'nirah' genoemd. Op het eiland Roti, het meest zuidelijke eiland van de archipel, nabij Timor, groeien tienduizenden lontars, die men daar de boom des levens noemt. De bomen worden er in twee droge perioden getapt, in april/mei en in september/oktober. Van de circa 100.000 bewoners van het eiland is ruim 80% boer, en volgens zeggen beschikt iedere familie over tenminste bomen, waarmee de familie het hele jaar door komt.
Voor zuigelingen is 'tuak manis' de nectar het eerste voedsel, nog voor ze moedermelk ontvangen. Wanneer een Rotinees overlijdt, wordt hij begraven in een kist die wordt gemaakt van de uitgeholde stengel van een lontarpalm. Rontinezen gebruiken practisch alles van de boom. Eens per vijf jaar worden de daken van hun huizen opnieuw gedekt met lontarblad, de stengel - sterker dan die van de kokospalm - wordt als bouwmateriaal gebruikt en om er boten van te maken. En van de bladeren maakt men een muziekinstrument, de sasando, een soort harp en een ceremonië hoed, de tilangga.
De beroemde Balinese palmbladmanuscripten geschreven en getekend op speciaal bewerkte palmyrabladeren. Het woord is afkomstig van het Oud-Javaanse 'rontal', dat een samenvoeging is van de woorden 'ron' dat blad en 'rontal' , de benaming van de Palmyra. De teksten op deze bladeren zijn met een scherp mes, de pengerupak, in het blad gekerfd en vervolgens met natte houtskool ingekleurd. De lontar-manuscipten behoren tot Bali's heilige geschriften. Drieduizend van deze lontars zijn in de afgelopen jaren gedigitaliseerd
Het woord 'palm' is ontleend aan Latijn palma ‘palm(tak)’, vanwege de overeenkomst met de hand- en bladvorm, ontstaan uit palma, wat vlakke hand betekent. Het woord palm wordt, ook in de woordvorm 'palmboum' in ieder geval al sedert de tiende eeuw gebruikt.
Lontar is afkomstig van het Oud-Javaanse 'rontal', dat een samenvoeging is van de woorden 'ron' dat blad en 'rontal' , de Oud-Javaanse benaming van de Palmyra.
Nipa-nectar is rijk aan vitaminen ( B1 , B2 , B3 , B6 en vitamine C ) en mineralen (ijzer , kalium , zink , magnesium en 16 belangrijke aminozuren). Kokosnectar bestaat voor 78-98% uit sucrose, en (dus) voor een verwaarlosbaar deel uit glucose en fructose (1-4%). Daardoor, en door de inuline in de nectar, heeft het een zeer lage glycemische index (GI) van 35. Alles onder de 55 is laag; ter vergelijking, agavesiroop heeft een GI tussen 27 en 41 (maar bevat veel fructose), alleen stevia heeft géén GI.
Respecteer het copyright !