De meerjarige plant is 15-50 cm hoog, en heeft recht opgaande stengels. De bladeren staan en paren, zijn grijsgroen tot donkergroen en enigszins gezaagd. De kelkvormige bloempjes van de polei staan in schijnkransen, en zijn slechts enkele millimeters groot. De kleur varieert van roodachtig tot lichtpaars. De plant bloeit uitbundig van juli tot september. Hij draagt eenzadige vruchtjes - nootjes - bevestigd aan een vruchtpluis, als bij een paardenbloem het geval is.
De polei houdt van vocht, en gedijt op voedselrijke geroerde grond, liefst onder vochtige omstandigheden, zoals in greppels, op dijktaluds en langs oevers, ook als pionier. 's Winters verliest hij zijn blad. De plant verspreid zich ondergronds, met de neiging andere gewassen te overwoekeren.
De blaadje bevatten circa 1% etherische olie, waaronder het giftige pulegoon. In veel landen is dat geen beletsel om met polei te koken, integendeel, in Portugal bijvoorbeeld is men er verzot op! Maar de hoeveelheden pulegoon in polei lopen sterk uiteen. De studie van Hadjlaoui naar Tunesische polei kwam uit op 61,1% pulegoon, die van Mahboubi naar Iranese polei op slechts 2,3%. Deze enorme discrepantie leidt vanzelfsprekend ook tot grote verschillen tussen de andere smaakcomponenten, zoals voor piperiton (2,6% vs 38%).
De belangrijkste andere smaakcomponenten van polei zijn:
Je hebt de mogelijkheid zelf polei te telen en te oogsten, het zaad is goed te verkrijgen, de plant ook. Verse takjes of gedroogde blaadjes zijn voor zover bekend niet te koop.
In Portugal is men verzot op 'poejo', dat in polei-likeur zit, en in sopa de poejos, een specialiteit uit Alentejo. Naast het gebruik in thee in Marokko, Algerije en Spanje, en dough, het nationale drankje in Iran, wordt polei met name in Noord-Afrika in gerechten gebruikt, in sardinegerechten, in couscousballetjes en soep (mdecha). In Spanje in gazpacho.
Bewaar verse takjes polei zoals andere kruiden aan de steel, gewikkeld in een vochtige doek, verpakt in plastic. Zo houd je de kruiden zeker een week goed. Controleer steeds op rotte blaadjes en steeltjes. Eenmaal aangetast, bederft al gauw de hele bos. Polei is net als andere muntsoorten niet bijzonder geschikt om in te vriezen.
Van origine groeit de polei in de hele Europese Unie, Oekraïne, Rusland, Turkije, de Kaukasus, Kazachstan, Turkmenistan, Israël, Libanon, Syrië en Iran, Ethiopië Tunesië, Algerije en Marokko. Hij is geïntroduceerd in Amerika (Zuid en Noord), Azië (India, Pakistan, China, Indonesië) Australië en Nieuw Zeeland, en wordt in diverse landen verbouwd , onder andere in Georgië, India en Mexico.
Munt was al in de oudheid een belangrijk kruid, dat tal van eigenschappen werd toegedicht, maar daarbij gaat het meer om muntachtige planten, dan om de botanische munt. Plinius bijvoorbeeld beschrijft hoe munt de geest verruimt en je trek in vlees bevordert. Munt werd gebruikt om baden te aromatiseren, en als eau-de-toilette. eetlustbevorderend. Met anijs en komijn was munt lange tijd een belangrijk betaalmiddel, onder meer onder de Farizeeërs. Het stond met andere woorden hoog in aanzien.
Hippocrates (vijfde eeuw voor Christus) beschrijft polei met de naam blêchôn βλήχων, en dicht het medische eigenschappen toe. Dat deed Plinius in De re coquirina ook. Hij noemde het pūleium. Apicius is de eerste die het kruid niet alleen medicinaal gebruikt, maar er ook gerechten mee maakt. Maar bovenal was het voor de Romeinen een remedie tegen het gif van slangen en schorpioenen.
In de Middeleeuwen werden diverse muntsoorten verbouwd op keizerlijke landgoederen en in kloostertuinen, blijkt uit de Capitulare de villis, waaronder de poliei die 'puledium' werd genoemd. De Capitulare de villis is een verordening uit een reeks capitularie die hij schreef, en die behoort tot de pre-800 capitularies, daterend van rond het jaar 795. Karel de Grote schrijft hierin voor hoe de keizerlijke landgoederen moeten worden ingericht, gebruikt en beheerd.
Geleidelijk aan raakte de polei echter uit zwang, al voor de renaissance. Pas aan het eind van de twintigste eeuw duikt het kruid weer op. Pierre Lieutaghi noemt het in 1966 de 'pepermunt' met zijn heerlijk citroengeur (limoneen) en beveelt na de maaltijd een infusie - thee - aan waarin gelijke delen polei en tijm zorgen voor een goede spijsvertering. Hij wist toen nog niet hoe giftig pulegoon was.
Het woord munt of mint, komt van het Latijnse woord mentha, dat ook de geslachtsnaam is. Het woord is ontleend aan de Griekse mythologie, waarin de nimf Mynthe uit jaloezie door Proserpine in de plant werd veranderd in de plant die we nu munt noemen.
Het epitheton pulegium was vroeger de geslachtsnaam. Pulegium zou zijn afgeleid van het Latijnse pūleium, dat insectenverjager betekent. De aanvankelijke soortnaam Pulegium regale Mill (koninklijke vlooienverjager) is in het Engels pennyroyal geworden. Deze naam wordt ook gebruijkt in hart's pennyroyal, de Engelse watermunt.
Respecteer het copyright !