De ndjanssang is het enige lid van het Ricinodendron-geslacht, sinds de mongongo noot (voorheen Ricinodendron rautanenii), waarmee het nauw verwant is, in een nieuwe eigen geslacht is geplaatst, Schinziophyton.
De Ricinodendron heudelotii is een forse boom die alleen in Afrika voor komt. Hij heeft een grijze stam en kan wel 50 meter hoog worden. De stam heeft een doorsnede van 1-1½ meter, soms groter. Het is een snelle groeier. De eivormige bladeren groeien op een bladsteel.
Er zijn drie variëteiten:
De njangsa-boom bloeit, in de maanden april en mei. De bloemen van de njangsa zijn geelwit en vrij klein en groeien in pluimen van 15 tot 40 cm lengte. De mannelijke pluimen zijn langer en slanker dan de gedrongere vrouwelijke pluimen.
Pas in het zevende of achtste jaar draagt de boom voor het eerst vruchten, gekweekte soorten zijn eerder volgroeid en geven al in het derde of vierde jaar vruchten. Niet per definitie ieder jaar, soms wordt een jaar of twee jaar overgeslagen. De vruchten zijn groen en niervormig. Wanneer ze rijp zijn, ruiken ze naar (over)rijpe appels. Ze vallen van de boom zodra ze rijp zijn. De vrucht van de njangsa bevat roodbruine zaadjes, gemiddeld 1 centimeter in doorsnede. Net als de zaadjes van de kemiriboom (kemirinoten) zijn deze zaadjes zeer olierijk. Ze bevatten in de orde van 50-60% olie.
De vruchten worden niet geplukt, maar van de grond geraapt. De grond rondom de bodem wordt tevoren vrij gemaakt van blad om de gevallen vruchten te kunnen oogsten. De oogstperiode van njanga is in de maanden september en oktober. Een boom levert gemiddeld een kilo of zeventig aan zaad (zo'n 900 zaden), maar soms ook wel het viervoudige.
Net als een amandel is de njangsa enigszins bitter. De smaak is uniek te noemen, met een aroma dat doet denken aan cacao. De zaadjes hebben bovendien een peperige scherpte.
Njangsa-zaad is in Europa vooral verkijgbaar onder de naam njangsa of akpi.
Uit de zaden wordt ook de olie gewonnen. Deze lijkt erg op arachide-olie (pinda) is heel stabiel en lang houdbaar.
De gedroogde zaadjes worden in poedervorm als smaakmaker gebruikt. In veel West- en Centraal-Afrikaanse huishoudens wordt daarvoor meer en meer het bouilonblokje gebruikt. De zaadjes worden traditioneel tot een pasta vermalen, vergelijkbaar met pindakaas, die aan soepen (pepersoep) en stoofgerechten wordt toegevoegd. Deze zorgt net als pindakaas ook voor enige binding. Het gestoomde 'kruim' wordt over rijst gedaan.
In totaal duurt het proces van oogsten tot eetbaar zaad tussen twee en zes maanden. De vrouwen doen het op traditionele wijze, zonder de steun van moderne machines. Er wordt geëxperimenteerd met machines om het proces lichter en efficiënter te maken, maarmet wisselend succes. Aan de experimenten deden vooral mannen mee, één van de doelen om werk te verschaffen aan de merendeels jonge mannen
Het heeft weinig opgeleverd tot dusver, omdat de vrouwen niet tevreden waren met het resultaat waar bijna een kwart breuk op trad, vele malen meer dan het resultaat bij de traditionele handmatige verwerking. Zou het wel wat hebben opgeleverd, zou dat ten koste van de inkomensposititie van de vrouwen zjn gegaan, een dilemma.
De geraapte vruchten worden gestapeld, waardoor het rottingsproces (fermentatie) gestimuleerd wordt, en de vruchten gemakkelijker gepeld kunnen worden. De fermentatie vergt in de open lucht twee weken tot twee maanden. Wanneer de vruchten in polyethyleen zakken gefermenteerd zouden worden, zou dat terug gebracht kunnen worden tot een dag of vier, dat gebeurt slechts sporadisch.
Wanneer het rottingsproces achter de rug is, wordt eerst de schil van de vrucht verwijderd, waarna de gefermenteerde pulp met veel water wordt afgespoeld. Dat dient grondig te gebeuren, omdat de noten goed schoon moeten zijn om gekraakt te kunnen worden.
Het kraken van de harde schaal is wederom een hele kunst. Die vergt dat de noten eerst enkele uren gekookt worden. De noten zijn voldoende gekookt wanneer er barstjes in de schaal optreden. daar is het om te doen.
De barstjes maken het mogelijk het nootje open te wrikken. Wanneer de noot gekraakt is, is het einddoel bijna bereikt. Het geelbruine zaadje wordt nu nog in de zon gedroogd. Dat is de traagste maar beste methode. Bij droging boven een hittebron loop je het risico dat de zaden ranzig worden.
De boom groeit in de natuurlijke habitat van het ongeroerde regenwoud, maar is ook succesvol in het secundaire bos en op plantages, waar hij op kleine schaal geplant is, op cacaoplantages bijvoorbeeld.
Er is nog weinig ervaring met de teelt van de njangsa. De zaden werden vooral van bomen uit het regenwoud gehaald, maar die leveren niet altijd even smakelijke zaden. Wanneer stukken bos voor agrarische doeleinden geschikt werden gemaakt, liet men de njangsa veelal staan om hun vele goede eigenschappen voor de bodem en de gewassen (schaduw). Hij komt vooral voor op bananen-, koffie- en cacao-plantages.
Pas sinds 1995 wordt de njangsa commercieel verbouwd, hoofdzakelijk kleinschalig, in Kameroen. dat exporteert jaarlijks hoogstens 200 ton njangsa, merendeels naar de buurlanden.
In de meeste talen worden de zaadjes njangsa of apki genoemd, in het Engels ook wel groundnut tree of African oilnut tree, In het Frans heeft men de voorkeur voor de Kameroense benaming en noemt men de zaadjes vaak essessang of kortweg essang. In Afrika heeft het zaadje vele namen:
De Njangaboom vervult een belangrijke rol als bodemverbeteraar doordat de wortels bevolkt worden door mycorrhiza, de term voor een symbiotisch verbond tussen schimmels of zwammen en het wortelstelsel van de plant, waarvan de boom, de bodem en de schimmels/zwammen profiteren.
In Kameroen wordt hij daarom graag als schaduwplant op plantages gebruikt, en wordt hij l'ami du cacaoyer genoemd, de vriend van de cacaoboon.
De bast van de noot en de cake die overblijft na de winning van olie zijn zeer kaliumhoudend en uitstekend geschikt als bemester.
Het olierijke zaadje is energierijk en bevat veel calcium en fosfor.