De mongongo is het enige lid van het Schinziophyton-geslacht, en behoorde tot voor kort net als de ndjanssang tot het Ricinodendron-geslacht.
De Schinziophyton rautanenii is een 15-25 meter hoge boom die in heuvelachtige gebieden in subtropisch zuidelijk Afrika groeit onder andere op zandduinen, tot op een hoogte van 1.200 meter. Het is een sterke boom, bestand tegen hoge en lage temperaturen, hoewel het liefst bij temperaturen tussen 18 en 30°C. Hij is ook bestand tegen perioden van droogte, en in slaapstand wanneer hij zijn bladeren heeft verloren zelfs tegen flinke vorst (-7°C).
De stam is goudbruin van kleur, tot grijs en heeft een diameter van om en nabij een meter. De kroon is dicht en breed tot zeer breed, met handvormig samengestelde bladeren, bestaande uit drie tot zeven leerachtige, langwerpige blaadjes. Deze zijn glad aan de bovenkant, maar wollig behaard aan de onderzijde.
In tegenstelling tot de njangsa neemt de mongongo er de tijd voor alvorens te bloeien en vruchten te dragen. Waar de njangsa al na enkele jaren volwassen is en vruchten kan geven, duurt dat bij de mongongo wel 20 jaar. Een mbongongo-boom wordt overigens wel 100 jaar.
De mbongongo bloeit in de maanden oktober en november, de late lente in zuidelijk Afrika, voorafgaand aan het regenseizoen. De bloemen zijn wit en hebben een doorsnede van 1 cm. Een boom draagt mannelijke bloemen of vrouwelijke bloemen, en alleen de laatste draagt daarom vruchten. De bloemen van de mannelijke boom groeien in dichte pluimen van 10-12 cm lengte, de bloemen van de vrouwelijke boom staan verder uit elkaar. Deze eivormige vruchten zijn grijsgroen. Vers zijn ze 7 cm lang en 5 cm breed en wegen 7 tot 10 gram. Ze hebben een leerachtige, taaie schil en bevatten een dunne laag sponzig pulp. Een boom draagt 200-300 kilogram vruchten, in het noorden van Namibië soms wel 1.000 kilogram.
Nog voor de de vruchten rijp zijn, vallen ze van de boom, vaak tegelijkertijd met de bladeren in de maanden april en mei. De vruchten rijpen door wanneer ze op de grond liggen, om uiteindelijk in het droge seizoen te verpulveren. Rond september krijgt de boom weer blad.
De vruchten bevatten één of twee zaadjes die ongeveer zo groot zijn als een amandel, 2 cm breed en 2½ cm lang die omhuld zijn door een dikke, harde schaal. Ze zijn zeer olierijk, bevatten in de orde van 50-60% olie.
De zaadjes worden mongongo- of mankettinoot genoemd.
De vruchten worden zowel rauw als gekookt gegeten, en worden zowel vers als gedroogd verkocht. De verse vrucht wordt gebruikt in soep en zoete pap en voor het maken van alcoholische drank. De gedroogde vrucht is slechts enkele centimeters groot en weegt een gram of 8 à 10. Na gekookt te zijn, is de vrucht kastanjebruin en smaakt hij als pruimen.
Ze worden als nootje - in zijn geheel - gegeten of fijngemalen in gerechten gebruikt. Ze smaken kort geroosterd als cashewnoten, en na wat langer roosteren als 'oude kaas'.
Nog voor de de vruchten rijp zijn, vallen ze van de boom, vaak tegelijkertijd met de bladeren in de maanden april en mei. De vruchten rijpen door wanneer ze op de grond liggen, om uiteindelijk in het droge seizoen te verpulveren.
De vruchten worden daarom geraapt en niet geplukt. Dat kan tot wel een jaar nadat de vruchten zijn gevallen, wannee het om het zaad te doen is. Zeker wanneer de vruchten half onder het zand geraakt zijn. De zaden zijn het belangrijkste deel van de vrucht, die voor 10% uit de schil bestaat, voor 20% uit het vruchtvlees en voor 70% uit de noot, de dikke schaal inbegerepen.
Deze dikke schaal is de levensverzekering van het mongonozaad. Door deze dikke schaal is het kraken van deze 'noot' is een hele kunst, net als het kraken van de noot van de njangsa. De noten van de njangsa worden om die reden gekookt tot er barsten in verschijnen, de noot van de mongongo wordt boven vuur geroosterd tot hij leterlijk open barst. Daarbij wordt directe blootstelling aan het vuur vermeden door de hitte met behulp van zand te temperen en te spreiden. Wanneer de noot eenmaal gekraakt is, wordt deze in de zon gedroogd.
Edwin A. Menninger schrijft in zijn boek ‘Edible Nuts of the World’ de volgende anekdote over de olifant als vergaarder van de noten:
“A forester in Zimbabwe sent me some Manketti [Mongongo] nuts and on the package under the scientific name Ricinodendron, he had written ‘recovered from elephant dung’. This startled me. …
I wrote to the forester to ask why the special inscription, and he replied that there are three reasons:
The natives of Zimbabwe, therefore, follow the elephant, recover the hard-shelled nuts where they have been dropped, clean and dry them, then crack the extremely hard shell, and find the contents perfectly delicious.”
Ook de kudu staat te boek als een fanatiek eter van de mongongo-vrucht. Naar het schijnt zorgt hij zelfs voor nette stapeltjes noten, die zonder enige moeite te hoeven doen, geraapt kunnen worden.
Ze groeien in concentraties. Sommige bestrijken een oppervlak van wel 450 hectare aaneengesloten.
De zaden worden, blijkt uit archeologische opgravingen, al 7.000 jaar gegeten. De noot is heel geliefd onder de ǃKung San, - veelal bosjesmannen genoemd - de oorspronkelijke bevolking van dit deel van Afrika. Zij leven van oudsher in de Kalahari in Botswana, Namibië en Angola. Een belangrijke reden voor de populariteit van de noot is zijn lange houdbaarheid. Voor de jagende, trekkende Bosjesmannen maakten de vrucht en de noot tezamen een groot deel van het dagelijks voedsel uit, in de jaren zeventig van de vorige eeuw nog zo'n 40%.
De geslachtsnaam is een vernoeming naar de Zwitserse bioloog Hans Schinz die eind negentiende eeuw veel beschreef in het toenmalige Zuidwest-Afrika, het huidige Namibië. De soortnaam is vernoemd naar een Fins missionaris, Martti Rautanen die in dezelfde tijd een missiepost had dichtbij Ondangwa, in Nambië.
In de meeste talen worden de zaadjes mongongo of manketti genoemd, de boom wordt in het Engels vaak de Valse balsa genoemd (False balsa), vanwege zijn op balsa gelijkend hout. In Afrika hebben de boom en het zaadje vele, vrijwel gelijkluidende benamingen:
Op de rode lijst van Afrikaanse planten is de Schinziophyton rautanenii opgenomen in de categorie Least concern, zonder nadere toelichting, helaas.
In de tabel hiernaast is de voedingswaarde van het zaadje vermeld. De vrucht zelf, hier niet verkrijgbaar, bestaat voor bijna driekwart uit koolhydraten (75 gram/100 gram). Het eiwitgehalte bedraagt 6-9%.
kopieer naar html