Deze slasoort lijkt inderdaad het meest op de slasoort die de Egyptenaren en Romeinen gebruikten, maar die ze niet rauw aten zoals we nu doen. Deze slaplant vormt een stevige, langwerpige krop, met stevige, knapperige bladeren. Als één van de weinige slasoorten is deze slasoort bestand tegen verhitting. De melk in de vlezige bladribben geeft de sla zijn typische bittere toon (de buitenste bladeren zijn in de regel de bitterste). Het is een eenjarig gewas dat in een overrijp stadium doorschiet, waardoor de sla oneetbaar bitter wordt.
De krop van Romaine is 30-40 cm lang, de halflange typen zijn 400-600 gram, de lange typen 600-1000 gram. De speciaal gekweekte 'Little gem' is een compacte Romaine, met een kroplengte van 15 cm (100-200 gram), vaak wat zoeter dan de grote Romaine.
Romaine is het hele jaar door verkrijgbaar. Uit eigen land alleen in de periode van mei tot oktober. De vroege (buiten)teelt van Romaine levert een oogst van eind mei tot begin juli, de zomerteelt van half juli tot eind september.
Bindsla is een populaire groente in het Middellandse zeegebied en het Midden oosten.
De Romaine is veel beter houdbaar dan kropsla, dankzij de stevige bladeren en de compacte krop. In een open zakje is Romaine in de koelkast minimaal 10 dagen houdbaar.
Bindsla is zeer geschikt voor warme bereidingen. Voor rauwe consumtptie wordt Romaine fijngesneden of -gescherurd. Kleinere kroppen, zoals de gem kunnen in hun geheel gebakken worden, grotere kroppen dienen voor een goed resultaat gehalveerd te worden.
De sla was bij de Romeinen bekend als Cappadocische sla. Het werd Avignonsla toen de Franse paus Clemens V met steun van Philips de Goede Rome verliet om zijn pauselijke intrek in Avignon te nemen en met hem de Cappadocische sla met de bedoeling deze in de tuinen van het paleis in Avingon te verbouwen.
In Nederland is bindsla een 'klein' product. Van oudsher wordt bindsla in ons land bereid door stoven. Omdat bindsla populair is in het Middellandse zeegebied, is er de laatste jaren ook in ons land een toenemende vraag naar bindsla, vooral onder autochtone Nederlanders, vertrouwd met deze sla.
De term bindsla komt voort uit de teeltwijze waarbij de bladeren tien dagen voor het oogsten worden dichtgebonden om zonlicht uit te sluiten. Dat dichtbinden gebeurt niet meer in de commerci&eum;le teelt, doordat de moderne rassen 'zelfbindend' zijn.
De naam 'romaine' heeft niets van doen met de Romeinen, maar verwijst naar de periode van Babylonische ballingschap (1309-1377) gedurende welke zeven opeenvolgende pausen hun zetel (overigens niet in ballingschap, maar vrijwillig)i n Avignon hadden en niet in Rome. Na de sla aanvankelijk Avignonsla genoemd te hebben, werd het 'laitue romaine' naar de 'papes d'Avignon'
In het Engels en Spaans is naast de gebruikele benaming voor sla ook de benaming 'Cos' ingeburgerd; deze verwijst naar een oorsprong op het Griekse gelijknamige eiland.
De Thora gebiedt Joden om met Pesach (pasen) merorim (bittere groene kruiden) te eten met matzot (ongegist brood, matze) en het Paaslam. De Misjnah noemt vijf planten die als maror (het bittere kruid tijdens de seidermaaltijd) gebruikt kunnen worden: hazeret (Romeinse sla, lactuca), olshin (andijvie, cichorei), tamkha, harhavina (kruisdistel, erynchium) en maror (melkdistel, soncus orelacheus). "Just as hazeret's beginning is sweet and end is bitter, so did the Egyptians to our ancestors in Egypt." Een verwijzing naar de bitterheid van de slavernij van de Joden in het oude Egypte.
Hoewel de meeste Joden Romeinse sla eten, kiezen anderen mierikswortel als hun interpretatie van tamkha; veel deskundigen betwijfelen of mierikswortel in deze zin als groen kruid beschouwd mag worden. Bovendien eet men de wortel, niet het blad.
Bindsla is rijk aan vitamine A en C.