De Sus scrofa scrofa wordt beschouwd als de nominotypische ondersoort, sensu structo betekent in strikte zin - waarmee het oorspronkelijke wild zwijn wordt bedoeld. De soortnaam scrofa betekent 'moederzwijn', waarmee wordt gedoeld op de wild zwijn als stamvorm voor het gedomesticeerde varken.
Het everzwijn is een gedrongen dier, met een donkere, borstelige vacht. Aan de kleur van de vacht - lichtgrijs-roodbruin tot grijszwart - danken ze de naam 'zwartwild'. Het mannetjesdier, de beer of keller, heeft een schofthoogte van 75 tot 115 centimeter, het vrouwtje, de zeug, is een maar iets kleiner. Een volwassen keller weegt gemiddeld 100 kilogram, maar kellers van 200 kilogram zijn geen uitzondering. Niet in Nederland, daar zijn de zwaarste exemplaren een kilogram of 120.
De vervaarlijke hoek- of slagtanden van de beer zijn een uitstekend instrument om prooi in stukken te scheuren en planten uit te trekken. maar ze zijn in de eerste plaats bedoeld voor het gevecht. De slagtanden zijn twee sterk ontwikkelde hoektanden in de onderkaak. Twee hoektanden in de bovenkaak staan eveneens naar boven gericht, als secundanten van de slagtanden. De slagtanden bewijzen hun nut bij gevechten om het territoir. Een kraakbeenpantser over het borstbeen werkt als een kuras en beschermt de longen en het hart van het dier bij een gevecht.
Het zwijn heeft een afgeplatte, sterke snuit, voorzien van een benen wroetschijf , waarmee hij de grond omwoelt. Daar gebruikt hij ook zijn voorpoten voor. De snuit is voorzien van een wroetschijf, een stevig bot.
Een wild zwijn kan weliswaar goed ruiken, en goed horen, maar heeft een slecht gezichtsvermogen. Door hun korte nek kunnen wild zwijnen slecht achterom kijken. Wanneer de dieren 's nachts fourageren, lopen ze wel 10 tot 20 km om te fourageren. Dan vinden ook de meeste aanrijdingen plaats.
Het wild zwijn is een alleseter, maar zijn hoofddieet bestaat uit plantaardig voedsel, gewoonlijk wel 90-95% van zijn dagelijks voedsel, insectenlarven en wormen. Daarnaast eet het wild zwijn incidenteel amfibieën, knaagdieren en vogels, en kadavers, ook van soortgenoten. wild zwijnen blijken dol op maïs te zijn, dat ze gemakkelijk kunnen vinden omdat het vaak op kleine, verspreide percelen wordt verbouwd. Vanuit de beschutting van hun leger, een veelal ondiepe kuil in de bladlaag , trekken ze 's nachts naar de maïsvelden om deze veelal van binnenuit leeg te vreten.
Voedsel in overvloed, betekent voor dieren, ook voor het wild zwijn een extra prikkel omzich voort te planten. Maïs is een factor, maar er is ook een reden van klimatologische aard. De frequentie van mastjaren, dat zijn de jaren waarin de bomen veel vruchten dragen, is sterk toegenomen. Vroeger kwamen mastjaren eens in de tien jaar voor, nu vaak eens per drie-vier jaar. Zoals in 2017 op de Veluwe, met als gevolg dat de populatie gigantisch toe nam, tot 10.000 dieren. De doelpopulatie voor de Veluwe is 1.300 tot 1.400 dieren.
Het mannetjesdier wordt keiler genoemd, het vrouwtje zeug. Een groep wild zwijnen heet geen kudde, maar een rot.
Het Europese wild zwijn is afkomstig uit Azië. Het verdreef de strozzi (Sozzi's zwijn, Sus strozzi) een zwijnensoort dat al sinds het begin van het Pleistoceen in Zuid-Europa voor kwam. De oudste fossielen van het wild zwijn in Europa dateren uit Mioceen, en zijn zo'n 6 miljoen jaar oud.
In de Middeleeuwen was men gek op vlees, ook op zwijnenvlees, en joeg op de dieren. Zoals in Engeland. Tegen het einde van de dertiende eeuw is het wild zwijn in Engeland geheel 'verorberd'. Omdat de adel het wild zwijn wilde behouden voor de jacht, introduceerden zij wild zwijnen uit Frankrijk en Duitsland. Hieruit kwamen nieuwe varkenssoorten uit voort door contact met vrij lopende tamme varkens en verwilderde varkens.
In de 16e eeuw heeft het wild zwijn het in heel Europa ernstig te verduren gehad. Met de ontwikkeling van de landbouw en de voortschrijdende verstedelijking werd het leefgebied van het zwijn ingeperkt, terwijl het zwijn bejaagd werd. Aan het begin van de negentiende eeuw was het zwijn in veel landen volledig weggevaagd, zoals in ons land en de ons omringende landen, het Iberisch eiland en Italië. In de 20eeeuw keert het wild zwijn echter op veel plaatsen terug, in de meeste landen, soms door de herintroductie van het zwijn vanuit andere regio's, soms - zoals in Denemarken en Zweden - vanuit gebiedseigen wild zwijnen in gevangenschap.
Dat gebeurde ook in ons land, waar in 1906 wild zwijnen uit Tsjechië en Mecklenburg werden uitgezet op Het Loo, maar vergis je niet, voor het jaaggenot van prins Hendrik. Doordat er onbedoeld dieren vanuit het kroondomein ontsnapten, kon zich op de aangrenzende Veluwe geleidelijk aan weer een populatie ontwikkelen.
Momenteel zijn er in Nederland twee gebieden waar het wild zwijn leeft, de Veluwe in Gelderland en Overijssel en het Nationaal park Meinweg in Limburg. In een beschermde maar omheinde situatie. Echter het wild zwijn gedraagt zich ook nu niet helemaal volgens 'plan'. Er komen dieren op eigen initiatief vanuit Duitsland Limburg binnen in nulstandgebied. Waar nulstandsbeleid geldt, wil de overheid liever geen wild zwijnen, met het oog op agrarische belangen. Maar het afschieten van wild zwijnen om dat beleid te effectueren, stuit op grote maatschappelijke weerstand.
In ons land heeft het wild zwijn geen natuurlijke vijanden, elders in Europa heeft het wild zwijn te maken met beren, wolven, lynxen en oehoe's. Ook daar neemt de populatie van het wild zwijn hand over hand toe. Men schat dat er in het voorjaar, nog voor de geboorte van de eerste biggen, zo'n vier miljoen wild zwijnen in Europa leven.
Het wild zwijn is een nuttig dier, beschouwd vanuit natuurbeheer, omdat het de grond omwoelt en daarmee bijdraagt aan de vitaliteit en de ontwikkeling van de vegetatie, en de biodiversiteit. Hoe verwerk je 'nut' in de ecologische footprint ?
Hier volgt de letterlijke tekst (quote) uit het Rapport 'Wat eten we met kerst?', met als ondertitel 'Hoe beschermen we de term wild', van Natuur & Milieu en Questionmark uit 2014.
De emissie door pensfermentatie van zwijn is 1,5 kg CH4gedurende zijn levensduur, volgens IPCC en NIR. Een zwijn heeft een karkasgewicht van gemiddeld 100 kg, waarvan ongeveer 43% vlees is .
Omgerekend naar CO2 is de emissie 1,0 kg CO2-eq. per kg vlees. Als we ervan uitgaan dat ook dit vlees 15 dagen wordt ingevroren en emissies voor transport erbij optellen komen we tot 1,0 + 7,8 = 8,8 kg CO2-eq. per kg wild zwijnenvlees. Het landgebruik en de overige milieueffecten kunnen grotendeels worden toegerekend aan de natuur. Daarom schatten wij deze laag in.
Ter vergelijking, hoe de score van 8,8 zich verhoudt tot die van varkensvlees. Varkensvlees heeft een milieuscore van 9,01 en biologisch varken van 10,26 kg CO2 per kilogram. Op basis van dezelfde bron.
Vraag: Wanneer je deze benadering volgt, is er nauwelijks verschil in de milieubelasting door het eten van wild vlees en dat van gehouden dieren. Daar kun je minstens vraagtekens bij plaatsen, zoals bij milieubelasting van rundvlees van koeien die voor de melk worden gehouden. Want wat is de footprint van een dier dat niet gegeten wordt en niet voor het vlees wordt gehouden ?
Respecteer het copyright !