De Po-vlakte, la Pianura Padana, is een gebied van 46.000 vierkante kilometer en strekt zich over een lengte van 652 km uit van de oorsprong van de Po in het noordwesten van italië tot het estuarium, de delta, aan de Adriadftsiche zee. Het beslaat de regio's de regio's Piemonte, Lombardije, Emilia-Romagna, Veneto en Friuli-Venezia Giulia.
De Po-vlakte omvat globaal twee bodemtyperingen, de klei- en slibafzettingen van Rovigo en de turfgebieden van Ferrara. Ze worden respectievelijk de terre bianchi (witte gronden) en de terre nere (zwarte gronden) genoemd. Beide bodemsoorten zijn vruchtbaar, maar voeren het water slecht af, waardoor het gebied zonder ingrijpen drassig is en niet of nauwelijks geschikt voor landbouw.
De omstandigheden voor de verbouw van rijst zijn niet ideaal, maar rijst bleek op de lange termijn het perfecte gewas voor de Po-vlakte. Mede dankzij het hoge, natuurlijke kaliumgehalte van de kalkrijke grond, zodat deze niet kunstmatig bemest hoeft te worden. De rijstvelden worden maximaal acht jaar achtereen voor de rijstteelt gebruikt; daarna worden ze gedurende twee jaar gebruikt voor 'droge' landbouw.
De Po-vlakte is in de achtste eeuw door Venetiaanse families in cultuur gebracht, nadat Etrusken en Romneinen er al eerder irrigatiewerken aangelegd hadden. Niet voor de rijstteelt, dat zou nog even duren, pas in de vijftiende eeuw plaats vinden.
Op de gehele Po-vlakte worden de vier bekendere Italiaanse rijstsoorten verbouwd, de Arborio, de Baldo, de Caranoli, de Vialone en de Volano.
Vrijwel alle rijst die in de delta groeit is in 2002 voorzien het Indicazione Geografica Protetta IGP-label, niet alleen de al genoemde 'classico' Arborio, Baldo, Carnaroli en Volano, ook de minder bekende soorten als de Telemaco, Cammeo, Karnak, Caravaggio en Keope. Op de naleving van de bepalingen van het label ziet het Consorzio di Tutela del Riso del Delta del Po IGP toe, voorheen l’Associazione dei Risicoltori del Delta del Po.
De Delta waarop het IGP-label van toepassing is omvat (zie afbeelding) Emilia Romagna (Berra, Comacchio, Codigoro, Goro, Jolanda di Savoia, Lagosanto, Massa Fiscaglia, Mesola, Migliarino, Migliaro en Ostellato) en Veneti (Ariano nel Polesine, Corbola, Loreo, Papozze en Porto Tolle).
De belangrijkste rijstsoort in de begintijd was de Nostrale. Deze bleek zeer gevoelig voor de rijstblast (Magnaporthe oryzae), een dodelijke plantenziekte. In de achttiende eeuw werden nieuwe rijstvariëteiten uit China en Japan gehaald, waaruit nieuwe Italiaanse variëteiten zoals de Ostiglia, de Bertone, de Novarese en de Francone werden ontwikkeld. Ook deze bleken ziektegevoelig, en opnieuw haalde men rijst uit China en Japan, en dit keer ook uit India. Hieruit ontstonden aan het begin van de twintigste eeuw succesvolle variëteiten als de Allorio, de Maratell, de Pierrot en de Balilla, waarvan beide laatste nog altijd in Portugal verbouwd worden.
De Allorio en de Maratell bleken eveneens ziektegevoelig en maakten al voor de Tweede wereldoorlog plaats voor nieuwe soorten, zoals de Greggio, ontwikkeld uit een kruising tussen de Nano en een Amerikaanse rijstvariëteit, de Lady Wright. Maar de belangrijkste innovatie was de Vialone Nano, een kruising tussen de Nano en de Vialone nero. Deze Vialone Nano is tegenwoordig één van de belangrijkste rijstsoorten die op de Povlakte wordt verbouwd.