Het blad is afkomstig van de Cinnamomum tamala, een kaneelsoort. Deze wordt vaak verward met de Cinnamomum malabatrum, per ongeluk of met opzet, want het blad van de malabtrum wordt nogal eens aangeboden als tamalablad. Van beide planten wordt alleen lokaal ook de bast als kaneel gebruikt, deze levert echter een inferieure kaneel op.
De tamala groeit in het tropische en subtropische laag gebergte. De boom is groenblijvend en is gemiddeld 6-12 meter hoog. Hij kan wel twintig meter hoog worden. De tamala is een vruchtdragende plant. De bladeren worden geoogst vanaf het tiende levensjaar van een boom, die wel honderd jaar oud wordt. De belangrijkste oogstperiode is van oktober tot maart. De bladeren herken je aan de drie, duidelijk zichtbare nerven in de lengterichting.
Tamalablad, in het Sanskrit tamālapatra, heeft een lichte scherpte. Er zijn twee typen, het tamalablad dat naar kruidnagel ruijkt en smaakt, en het blad dat naar kaneel ruikt en smaakt. In het eerste domineren (E)-cinnamaldehyde (ca 45%), trans-cinnamyl acetaat (ca 25%) en ascabine (ca 15%), en is eugenol - verantwoordelijk voor het kruidnagel-aroma - nagenoeg of geheel afwezig. Het tweede type bevat juist grote hoeveelheden eugenol. Het kruidnagel- of eugenoltype komt vrij algemeen in het wild voor, en wordt verbouwd voor de bladeren als kruid en de medicinale olie. Het kaneel-type tamala groeit hoofdzakelijk in de Kumaun-bergen en wordt alleen daar verbouwd, in het Nainital district.
Tamalablad is hier niet verkrijgbaar. Een vergelijkbaar blad is niet te koop. Het meest geschikt zijn kaneelbladeren of kardamombladeren, maar ook die zijn nauwelijks verkrijgbaar. De gemakkelijkste weg is haar te vervangen door een stukje kaneelschors of gedroogde pimentbessen. Maar dat haalt het niet bij de unieke smaak van verse tamalabladeren.
In Duitsland werd het tamalablad vroeger in gruitbier gebruikt. Tegenwoordig is het vooral een alledaags kruid in de Noord-Indiase (Moghul) keuken in biryanis en in kormas. Het blad wordt soms gebruikt in Noord-Indische garam-masala. Om de aroma's tot hun recht te laten komen, wordt het meegebakken, zodat de geur goed vrij komt.
Het blad wordt ook gebruikt in het Maleisische gerecht kumbul appam, cakes die gewikkeld worden in het blad, dat in het Maleis 'vazhana' of 'edana' heet. In Zuid-India wordt het kruid vrijwel niet gebruikt.
Het blad wordt in Kashmir gebruikt als vervanger van betelblad in paan, de stimulernede combinatie van betelblad en betelnoot. Betelblad wordt er tāmbalapatra of tāmbulapatra (vergelijk tamalablad is tamālapatra) genoemd.
De tamala wordt in verscheidene regio's van India verbouwd, onder meer in Kerala en Assam.
De botanische naam Cinnamomum tamala is afgeleid van het Sanskriet-woord 'tamālapattram' dat 'blad of bladeren van de donkere boom' betekent. Het woord 'malabathrum' in Cinnamomum malabatrum is de Hellenistische interpretatie van het woord. Het weglaten van de 'ta' gebeurde omdat de Grieken dat als het lidwoord beschouwden.
In India heeft de tamala de volgende benbamingen: Hindi: तेजपत्ता tejpatta • Manipuri: তেজপাত Tejpat • Tamil: தாளிசபத்திரி Talishappattiri • Malayalam: തമാലപത്രമ് Tamalapatram • Telugu: Talisapatri, Talisha, Patta akulu • Kannada: Patraka • Bengali: তেজপাত Tejpat • Urdu: तेज़पात Tezpat • Assamese: Mahpat, তেজপাত Tejpat • Gujarati: તમાલપત્ર Tamaal patra • Sanskrit: तमालपत्र tamalapattra