Het blad wordt in India tiraḷi ilai, teraḷi ilai, koḻukkaṭṭai ilai, of vaiyaṉai ilai genoemd. Het blad is afkomstig van de vaiyana maram, een kaneelboom, net als de bekendere tamalablad (Indiase laurier) afkomstig is van een andere kaneelboom, de Cinnamomum tamala. Theraliblad staat minder goed aangeschreven, en wordt om die reden vaak als tamalablad aangeboden. Van beide planten wordt ook de bast als kaneel gebruikt. Deze zie je alleen op lokale markten, de bast levert een kaneel van te lage kwaliteit op.
Toch is juist het schillen van de bast reden voor de sterke achteruitgang van de populatie in bepaalde gebieden, onder andere in de westelijke Ghats. Op de International rode lijst van bedreigde dieren en planten is de Cinnanmomum malabatrum aangemerkt als 'Least concern', een indicatie voor de bedreiging van de natuurlijke populatie.
De Cinnamomum malabatrum is tweeslachtig en groeit in het tropische en subtropische laag gebergte. De boom is groenblijvend en wordt een meter of vijftien hoog. Het is een vruchtdragende plant, die bloeit van december tot maart, en vruchten draagt van juni tot augustus. Vogels zorgen voor de verspreiding van de zaden.
De bladeren herken je aan de drie duidelijk zichtbare nerven in de lengterichting. Het liefst gebruikt men de jonge, karmijnrode bladeren, en anders tenminste de fluweelzachte jongste bladeren.
De samenselling van de etherische olieën van het therali-blad verschilt in tal van opzichten van die van de mediterrane gewone laurier. De belangrijkste componenten zijn:
Therali blad is hier niet verkrijgbaar. Een vergelijkbaar blad is niet te koop. Het meest geschikt zijn kaneelbladeren of kardamombladeren, maar ook die zijn nauwelijks verkrijgbaar. We lazen een recept waarin in plaats ervan weegbreeblad werd gebruikt, het waarom is ons ontgaan, het is een tamelijk bitter blad. Het schijnt dat breedbladige weegbree (Plantago lanceolata?) soms als groente gebruikt wordt, neem hoe dan ok jong blad, en kook dat voor gebruik. De gemakkelijkste weg is het blad te vervangen door een stukje kaneelschors of gedroogde pimentbessen. Maar dat haalt het niet bij de unieke smaak van verse, jonhe therali-bladeren.
Het theraliblad wordt traditioneel gebruikt voor de offerandes aan de godin Bhadrakali, zoals ada pradhaman, een feestelijke, halfvloeibare pudding (pasayam) van rijstvlokken, jaggery en kokos, die tijdens de Karthika-maand wordt gemaakt .
Malabathrum (de oude schrijfwijze) wordt voor het eerst beschreven in een klassieke Griekse tekst uit de eerste eeuw van de hand van Periplus Maris Erytraei. Hij beschrijft de plant die in het noordoosten van India groeide en beschrijft de handel, die niet zoals je zou verwachten vanuit de Ganges-delta plaats vond, maar vanuit het westen van india. Hier verzamelde men de bladeren en behandelde deze volgens de tradities van het Sêsatai-volk. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de deelstaat Kerala. Het blad heet er 'varhana'.
De Grieken gebruikten het blad tezamen met 'kásia' (Cinnamomum cassia) en absinth alsem (Artemisia absinthium) in wijnbereiding. De Romeinen maakten een olie van Malabathrum-blad, die verwerkt werd in een karwijsaus bij oesters. Men dacht aanvankelijk dat het piitige blad een betel-soort was. Het werd in ruime mate gebruikt in de Romeinse parfums, tezamen met narduskruid, een kamperfoelie-achtige die in de zelfde streek als de kaneelboom groeit.
Tijdens de Middeleeuwen lijkt het blad afwezig. Het wordt herontdekt in de Eeuw der ontdekkingen, de vijftiende eeuw, toen westerse geleerden voor het eerst diepgaand Indiase producten kwamen bestuderen. In de zestiende eeuw kwam Garcia de Orta er mee in aanraking en herkende het als het kruid uit de Griekse en Romeinse oudheid.
Aanvankelijk werd de plant in 1768 door Burman Laurus malabatrum genoemd, behorende tot het Laurier geslacht, maar later werd het ingedeeld bij de kaneel.
De botanische naam Cinnamomum malabatrum is net als dat van de Cinnamomum tamala afgeleid van het Sanskriet-woord 'tamālapattram' dat 'blad of bladeren van de donkere boom' betekent. Het woord 'malabathrum' zou een Hellenistische interpretatie van het woord zijn. Het weglaten van de 'ta' gebeurde omdat de Grieken dat als het lidwoord beschouwden: mαλαβάθρον.
Het voorvoegsel malaba kennen we ook van de benaming Malabar en Malabarkust, termen waarmee de specerijenregi aan de voet van de Westelijke Ghats wordt aangeduid. Mala of Malaya betekent in het sanskrit 'berg'.
Andere benamingen in India zijn in Tamil: Kattukaruvappattai, in Malaya karuppa of vayana en in Kannada: Adav lavangapatte.