Hij groeit aan de pindaplant, die net als de andere Arachissoorten een eenjarige, neotropische plant is. De plant heeft rechtopgaande stelen en gele bloemen. De peulen, die wij pinda's noemen, groeien ondergronds, vandaar het synoniem aardnoot. De peul rijpt onder de grond. Hij komt daar terecht doordat de geel behaarde stengel waaraan hij groeit wanneer hij langer wordt, doorbuigt en zich de grond in 'boort'. Wanneer hij niet gerooid zou worden, zou de peul onder de grond kiemen.
Pinda's zijn zaden, maar in morfologische zin toch noten. De peul blijft namelijk anders als bij andere peulvruchten gesloten. Door het ondergronds verblijf sterft de buitenste schil, het exocarp, af. Het endocarp zwelt dan op, en verandert in de witte katoenachtige bedekking aan de binnenzijde van de peul. De schaal bestaat dan alleen nog uit het mesocarp.
De peulen zijn 2-6 cm lang en bevatten meestal twee zaden, soms slechts één. Tussen de zaden in is de peul ingesnoerd. Elk zaadje is omhuld met een bitter smakend, roodbruin vlies en bestaat uit twee kiemhelften of kotyledonen, verbonden met een scharniertje, dat door zijn vorm wel 'het kaboutertje' wordt genoemd.
Ongepelde pinda's blijven enkele maanden goed, mits op een droge plaats bewaard, bijvoorbeeld bij kamertemperatuur.
Pinda's hoeven niet te bederven. Maar net als andere noten wordt de olie in pinda's op den duur ranzig. Het beste kun je dat voorkomen door de piinda's in te vriezen of in een luchtdichte verpakking in de koeling te bewaren (tussen 10 en 15°). Voorkom te allen tijde schimmelvorming (toxisch) door de pinda's altijd droog te bewaren.
Pinda's zijn een algemeen verkrijgbaar artikel in ons land. Voor gewone gepelde pinda's ligt de prijs op circa 6 euro per kilo, biologische pinda's , veelal afkomstig uit China, kosten het dubbele.
De Spanjaarden hebben de pinda bij hun ontdekkingsreizen op een markt in Tenochtitian (het huidige Mexico-city) aangetroffen. De bevolking daar sprak Nahuati, en noemde de pinda tlalcacahuatl, een naam die nog altijd door klinkt in het Castilliaans-Spaansse cacahuete en het Franse cacahuète. De Spanjaarden en de Portugezen zorgden voor de verspreiding via hun handelsposten overal ter wereld, in Azië, Afrika en andere delen van Amerika.
In het westen van Afrika kende men al een soortgelijke plant, de bambara, ook een ondergronds groeiende peul. In Amerika werd de peul in eerste instantie vooral gebruikt als veevoer, en pas in de dertiger jaren van de vorige eeuw populair als voedsel voor mensen. Dat was anders in China, waar men in de 17e eeuw kennis maakte met de pinda en deze al snel een plek gaf in veel Chinese gerechten, vaak gekookt. China is zelfs de belabgrijkste producent geworden, met 40% van de wereldproductie, die zo'n 40 miljoen ton bedraagt.
Tezamen met India neemt China meer dan de helft van de pinda-productie voor rekening. beide exporteren nauwelijks, nog geen 5% van wereldhandel. Onze pinda's komen zeer waarschijnlijk uit andere landen, zoals de Verenigde Staten, Nigeria of Indonesië. Wij behoren met de rest van de Europese Unie tot de belangrijkste pinda-'eters'. Samen met Canada en Japan zijn we goed voor bijna 80% van de import van pinda. Veel daarvan wordt verwerkt tot pinda- of arachide-olie en een bonenpasta, pindakaas genoemd.
In ons land wordt de pinda-markt door een klein aantal bedrijven gedomineerd. Historische namen zijn het Zaanse Duyvis en het Delftse Calvé.
Teeuwis-Duyvis is de oudste van deze twee, dateert al van 1806, begonnen als bedrijf dat lijnolie maakte uit lijnzaad met 5 eigen oliemolens. Tot begin twintigste eeuw was dat de core-business van het bedrijf, dat Teewis-Duyvis heette naar de oprichters/firmanten. In de jaren 20 schakelde het bedrijf over op slaolie, dat van verscheidene plantaardige oliesoorten wordt gemaakt, afhankelijk van de marktprijs.
Duyvis startte in de jaren 60, nadat het door Akzo was overgenomen met de verkoop van pinda's en noten en verwierf het predikaat koninklijk. Het werd in 1987 overgenomen door Douwe Egberts, het latere Sarah Lee, dat het weer verkocht aan PepsiCo. Duyvis is markleider in de verkoop van pinda's en noten.
De Nederlandse olie fabrieken (NOF), werd in 1885 opgericht, specifiek voor het maken van slaolie. Al snel fuseerde het bedrijf met de onderneming van de Franse gebroeders Calvé, een naam die het later verbond aan de pindakaas die het in 1948 op de markt bracht.
Het bedrijf dat sindsdien NOF-Calvé heette, kwam in 1928 in handen van de toenmalige Margarine Unie, het latere Unilever. Dat sloot het bedrijf in Delft in 2008, en bracht de productie over naar de Blue Bandfabrieken in Rotterdam, eveneens een Unilever-bedrijf. de merknaam Calvé is behouden, zowel voor de pindakaasproducten als voor sauzen.
Een derde, nog niet genoemde partij, is Klijn, een halverwege de twintigste eeuw opgericht noten en zuidvruchten verwerkend bedrijf uit Hardinxveld-Giessendam. Het is sinds 1997 in handen van een investeringsmaatschappij en brandt de noten niet langer in Hardinxveld maar in Doetinchem. In Hardinxveld-Giessendam worden de producten alleen verpakt, zowel onder eigen label Jack Klijn als voor de huismerken van diverse grote supermarkten.
De pinda-teelt in de Verenigde Staten is zeker nog niet duurzaam, alleen de zuidelijke staten, waar een traditie bestaat van het koken van pinda's, is het aanbod van biologische pinda's stijgende.
Er is een task force opgezet vanuit de American peanut council die heeft onderzocht hoe de productie en de keten verbeterd kunnen worden. De pindateelt in de noordelijke staten vindt gedeeltelijk in kassen plaats, en verbruikt veel energie, de open teelt in de zuidelijke staten vraagt nauwelijks energie, maar veel irrigatie.
Pinda's met het Rx-label zijn afkomsig van pinda-teelt waar eerste voorzichte stappen zijn gemaakt, op ieder duurzaamheidsvlak, behalve de ziektebestrijding (nog). Eigenlijk zouden ook de pindaboeren wisselteelt moeten toepassen, hun akkers afwisselend twee of drie jaar gebruiken voor pindateelt en een andere teelt. Maïs zou dat zijn. Het gebeurt nauwelijks. Wel wordt de pindaplant veredeld om hem minder vatbaar te maken voor ziekten.
Maar voor de bestrijding van schimmels gebruiken pindaboeren in de VS gemiddeld nog altijd volop bestrijdingsmiddelen en ontsmettingsmiddelen, al zullen ze het gebruik meer afstemmen op de noodzaak, ook uit kostenbeheersing. Eén van die ontsmettingsmiddelen is Aldicarb, dat in ons land niet wordt toegelaten. Vandaar de belangstelling vanuit de Nederlandse importeurs voor de Chinese pinda.
Omgekeerd, dus met de peulen naar boven gericht, moeten de peulen nu drogen. Binnen enkele dagen loopt het oorspronkelijke vochtgehalte van de verse peul, dat 25-50% kan bedragen, tot hoogstens 10% terug. Pas dan kan de pinda opgeslagen worden.
In de Cajun-keuken van de zuidelijke staten van Noord-Amerika worden verse, groene pinda-peulen gekookt en als bonen gegeten. Dat gebeurt nauwelijks elders. Wel worden de nog rauwe zaden gegeten, zoals wij doen met pelpinda's.
Gebruikelijker is om de pinda te ontdoen van het bruine vliesje. Daarvoor zijn twee methodes, door de pinda's te blancheren (daarna moeten ze wel weer gedroogd worden) of door de pinda's enige tijd te verhitten. Het vliesje komt dan los te zitten en kan er gemakkelijk afgreven worden. Pas daarna worden de pinda's geroosterd (droog) of gebrand (in olie).
Het roosteren van pinda's gebeurt bij zeer hoge temperaturen. Nadat de pinda's zijn drooggeroosterd bij een temperatuur van ruim 400° , worden ze drie kwartier tot een uur op 160° gehouden. Daarna worden ze snel met lucht gekoeld tot 30°. Door deze techniek krijgen de pinda's een mooie kleur en wordt voorkomen dat ze te veel olie verliezen.