De bambara is een subtropische plant. Hij groeit in gebieden waar andere planten niet willen groeien, zoals op arme grond en zelfs in gebieden waar het gemiddeld warm is. De plant heeft zich tegen de hitte gewapend door de peulen in de relatieve koelte van de grond te laten rijpen. Bambara's kunnen goed tegen droogte, en groeien het best bij temperaturen tussen 20 en 28°, ook op hoogte (tot 2.000 meter).
De wilde soort is de Vigna subterranea var spontenea, de gecultiveerde soort de Vigna subterranea var subterranea. Deze laatste kent zeven varië'teiten. De crème-kleurige variëteiten zijn minder bitter en zijn sneller gaar dan de andere:
De levenscyclus bedraagt 90-170 dagen, afhankelijk van de groei-omstandigheden. De bloemen verschijnen binnen 2 maanden na inzaaien. Na zelfbevruchting ontwikkelt de peul zich in één maand en rijpt in de acht daarop volgende weken. Er kan iedere 30 dagen opnieuw geoogst worden.
Een bambaraplant is een eenjarige, kruipende plant met gladde bladeren aan een lange bladsteel. Een blad is ruim 10 cm groot en bestaat uit drie delen (trifoliate). De ppant heeft gele bloemen. die in clusters van maximaal drie groeien. De peulen zijn zo'n 4 cm lang en bevatten niet meer dan twee zaden.
Het inzaaien vindt meestal in oktober plaats. Het oogsten gebeurt in mei en juni en gebeurt door de peulen handmatig te plukken of de plant met penwortel en al te rooien. Dat laatste wordt gedaan zodra de plant verdord is. Pas na het rooien van de plant wordt deze van de peulen ontdaan. De eerste methode heeft als voordeel dat de peulen geplukt kunnen worden voordat ze volgroeid zijn. Deze jongere noten zijn van betere kwaliteit. Bovendien is er minder verlies.
Jonge peulen zijn minder goed houdbaar dan volwassen peulen, waarvan de noten veel hader zijn. De harde zaden zijn goed houdbaar, zeker wanneer de peulen nog heel zijn, zoals bij doppinda's het geval is. De peul beschermt de noot tegen bederf.
De peulen, mits jong geplukt, worden in hun geheel bereid gegeten. De gedroogde zaden worden zowel rauw als gekookt gegeten of worden (vooral de kleinere exemplaren) tot meel vermalen.
Het is één van de belangrijkste gewassen in West-Afrika na de pinda en de ogenboon. Ook in Bogor, op West-Java in Indonesië wordt de bambara verbouwd, daar heet hij naar de streek 'kacang bogor'. Op kleine schaal wordt de bambara ook verbouwd in Thaililand, Maleisië, India en de Philippijnen.
Wereldwijd wordt zo'n jaarlijks 250.000 ton bambara verbouwd, vrijwel uitsluitend in Afrika, waarvan bijna de helft in Mali. In Zuid-Afrika wordt de plant vooral in Zimbabwe verbouwd.
Bambara is de naam van de taal die in Mali, die ook in landen als Burkina Faso, Ivoorkust en Gambia wordt gesproken. In die taal wordt de aardnoot tiganinkurun genoemd, wat 'klein, hard nootje' betekent.
Subterranea is Latijn voor ondergronds, zeer toepasselijk.
De bambara-noot bevat veel essentiële voedingsstoffen. Bambara melk, die op een zelfde manier wordt gemaakt als sojamelk, is zelfs gezonder dan sojamelk. De plant stelt zo weinig eisen, dat het een uiterst duurxaam product is. Bovendien liggen er kansen om de voedingswaarde van de noten nog verder te verhogen door melkzuurfermentatie (pro-bioticum). Deze enorme potenties worden volgens veel deskundigen onvoldoende benut. Bovendien wordt op veel plaatsen de traditionele teelt van de bambara noot verdrongen door de teelt van pinda's.
De samenstelling van essentiële aminozuren per 100 gram bedraagt : tryptophan 192 mg, lysine 1141 mg, methionine 312 mg, phenylalanine 991 mg, threonine 617 mg, valine 937 mg, leucine 1385 mg en isoleucine 776 mg.