Deze kapperstruik is niet de enige plantensoort in Australië die Wilde passievrucht wordt genoemd. Ook de Passiflora foetida of Stinkende passievrucht wordt zo genoemd.Deze passievrucht heeft grote wilde bloemen, die opervlakkig grote gelijkenis vertonen met de bloemen van de Nummalaria.
De vruchtjes van deze kapperstruik zijn 4 cm lange, geribde vruchtdozen, met talloze ovale, zwarte zaden van circa 3 mm lengte gevat in een glazige pulp. Wanneer de vrucht rijpt wordt de schil geel en kleurt aan de binnenzijde rood. Men gebruikt alleen de pulp. De zaadjes worden er uit gezeefd, omdat ze pepperig scherp smaken en te bitter zijn om te eten.
In Australië wordt de plant, die we hier Doornige kapperstruik noemen, de Wilde passievrucht genoemd, of in de Arrente-taal Merne arrutnenge. De bloemen van deze variëteit hebben witte meeldraden, ze zijn zelden paars. De vrucht is één van de vele bushproducten die de Aboriginals al aten voor de Europeanen zich in Australië vestigden.
De rijpe vrucht wordt vooral midden in de zomer geplukt, zodra de temperatuur terug loopt, wordt de vrucht te bitter om gegeten te worden. Daarbij ondervindt de mens grote concurrentie van vogels die de vrucht dan (ook) op zijn lekkerst vinden.
Om de vogels voor te zijn, worden de vruchten ook onrijp geplukt vlak voordat ze geel beginnen te kleuren. Ze dienen dan na te rijpen. Dat gaat het best in een omgeving met veel ethyleen, bijvoorbeeld in papieren zak met een goed rijpe banaan.
De gezeefde pulp wordt in tal van gerechten verwerkt, vooral in desserts en gebak.
Andere groeilocaties zijn de lage kalkrijke heuvels van Centraal Australië, in het westen bij Karratha en Centraal Queensland.
Respecteer het copyright !