De apenboom behoort tot de Orde van de Ciniferales of Pinales, de verzamelterm voor planten die 'kegelvruchten' dragen, in het spraakgebruik worden zulke vruchten 'dennenappels' genoemd. De boom wordt wel de slangenden genoemd, vanwege zijn soms grillig gevormde, geschubde takken. De boom ziet er als een prehistorische plant, en is dat ook. Het is de nationale plant van Chili, de pehuén of piñonero genoemd, maar is desondanks sinds 2013 een bedreigde plantensoort.
De boom, die wel veertig-vijftig meter hoog kan worden, heeft dikke, taaie bladeren, die langwerpig en puntig zijn, en scherp als naalden. In de loop van groei worden de bladeren driehoekig.Dor hun spiraalvormige plaatsing lijkt het alsof de boom bedekt is met schubben, vandaar de associatie met de slang. De bladeren zijn zo dik en sappig dat ze lijken op die van vetplanten. Ze bedekken alle takken en zelfs de stam, behalve de oudere delen. Na gemiddeld een jaar of twintig vallen de bladeren immers af. Hoewel de plant vooral bekend is om zijn korte stam en pyramidale kroon, groei hij uit tot palmachtige proporties, met een hoge, rechte stam en paraplu-achtige kruin. De 'naakte' schors is grijs met horizontale plooien die doen denken aan een rimpelige olifantenhuid.
Sommige apenbomen zijn eenhuizig, er zitten zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen aan dezelfde boom, maar meestal is de apenboom tweehuizig. De mannelijke boom wordt lokaal domopewen genoemd, de vrouwelijke lobpewen. Vrouwelijke kegelvruchten zijn eivormig, 10-18 cm lang en 8-15 cm breed, mannelijke vruchten zijn eivormig tot cilindrisch, tot 15 cm lang en groeien in clusters aan de uiteinden van scheuten. Het duurt twee tot anderhalf tot twee jaar voor een vrucht rijp is.
Hoewel de vruchten uiteindelijk afvallen, is de rijpe vrucht hoog in de boom een lekkernij voor parkietachtigen, waardoor de vrucht zelden ongeschonden de grond bereikt. Die lekkernij is het enige eetbare gedeelte van de apenboom, de piñone. Ze worden geoogst door ze te rapen, voordat ook kleine dieren er mee vandoor gaan.
De apenboom is niet de enige Araucaria met eetbare zaden, ook de Araucaria angustifolia is leverancier van pijnpitjes. Deze worden echter pinhão genoemd. De Araucaria bidwillii bevat soortgelijke zaden. Deze plant is berucht om zijn gigantische kegelvruchten, zo groot als een forse ananas, ruim vier kilo zwaar. Ze heten bunya-bunya en behoren tot het Australische bushfood.
In Chili en Argentiniës zijn de zaden (piñones) een delicatesse, die je kunt kopen op lokale markten, maar ook in menig winkelschap.
Het enige eetbare deel van de apenboom is de vrucht, althans de (gepelde) zaden. Ze worden zelden rauw gegeten, maar gekookt of geroosterd.
Om de scheuten te bewaren voor later gebruik, zul je ze bewaarbaar moeten maken. De beste methoden zijn: invriezen, er siroop van te maken of de scheutjes in azijn leggen.
De Araucaria kwamen gedurende het grootste deel van het Mesozoïcum overal ter wereld (het supercontinent Gondwana) voor, tegenwoordig alleen nog maar in Chili en Argentini&eum;. De boom lijkt gewapend tegen de gigantische vegetariërs uit de prehistorie, zoals de Argentinosaurus, maar het tegendeel lijkt waar. In het Mesozoïcum zouden bladeren en kegels van de Araucaria een goede voedselbron zijn geweest voor grote herbivoren zoals volwassen sauropoden.
Voor kleinere dieren is de boom nauwelijks te beklimmen, zelfs niet door apen, vandaar de beeldende Engelse benaming 'monkey puzzled tree". Één van de weinige plekken waar je de apenboom nog in het wild kunt aan treffen is de regio Araucanía, waar bovenstaande foto is genomen.
De boom komt voorts voor in het zuiden van Chili en het westen van Argentinië in het Andesgebergte, en de Cordillera de Nahuelbuta, op 1000 meter hoogte.
De boom is in 1780 door een Spaans onderzoeker, Dendariarena ontdekt, die zocht naar hout dat geschikt zou zijn voor de bouw van schepen. Hij vond de boom in gebergte dat door de indianen - Llanista, Peguen en Araucano - Caramavida en Nahuelbuta werd genoemd. Hij is voor het eerst beschreven door Molina in 1782. Hij noemde de boom Pinus araucana, naar de Indianenstam. Niet lang daarna stelde De Jussieu het geslacht Araucaria voor, waarin de plant later werd ingedeeld onder de naam Araucaria imbricata. In 1873 hernoemde Koch de plant, gebruikmakend van het epitheen van Milina in de Araucaria araucana.
De apenboom zou aan het begin van de negentiende eeuw voor het eerst in Europa verschenen zijn. Archibald Menzies bracht in 1795 de eerste zaden van deze plant mee uit Chili . Aan boord van het schip van George Vancouver kweekte hij vijf planten, die hij schonk aan de koninklijke tuinen van Kew. Slechts één overleefde het, tot 1892.
Intussen was de invoer van de plant op gang gebracht door een kweker, ene Veitch uit Chelsea, vanaf 1844. De boom werd al gauw een rage in Britse tuinen, maar wordt hier niet als gewas verbouwd.
Tegenwoordig komt de boom alleen nog in de Andes voor, in Chili in de provincies Biobío en Valdivida. Hier groeien 97% van alle apenbomen op een gebied van 250 vierkante kilometer. Andere plekken waar je de boom nog kunt aan treffen zijn de Cordillera de Nahuelbuta (Nationaal park) en Villa Las Araucarias.
In Chili hanteert de overheid tegenwoordig regels ter bescherming van de bedreigde apenboom, zoals door het stellen van oogstquota.
Wilde planten hebben duizenden jaren het dieet gevormd van de bewoners van jagers-verzamelaars in de Andes, zoals de Mapuche, een term waarmee Zuid-Amerikaanse culturen worden aangeduid die afhankelijk zijn van het land (mau is land, che is volk). De intense verbintenis van deze volkeren met hun land is verstoord door de Spaanse bezetters sinds de zestiende eeuw en de militaire Pacificación de La Araucanía vande negentiende eeuw. De Mapuche verzetten zich driehonderd jaar tegen de aantasting van hun rechten door hun grond af te pakken en hen te verjagen naar minder productieve gebieden, waaronder reservaten.
De Mapuche-Pewenche gemeenschap strijdt al decennia voor het behoud van deze voor hen heilige boom. Zij geloven dat de (twee) geesten de boom helpen om piñones te produceren. Met de nguillatun-ceremonie stemmen ze de geesten gunstig, door offers te brengen.
Ter bescherming van de populatie apenbomen is in de provincie Neuquén (Chili) de Guía Única Forestal van kracht. Deze reguleert de oogst van piñones. De oogst is beperkt van eind februari tot eind april. Deze stelt als vereiste dat voor professionele oogst vergunning verereist is, en particulieren zich hebben te houden aan een quotum van hoogstens twintig kilogram per persoon. Bedrijven hebben te maken met een plafond van driehonderd kilogram per seizoen.
Het rapen is alleen toegestaan in Cochico, Kilca, Lonco Luan, Cuenca del Litrán, Paso del Arco en Pino Hachado (departement Picunches). Binnen de beschermde natuurgebieden Caviahue-Copahue, Chañy en Batea Mahuida mogen alleen bewoners van dat gebied rapen, zoals de Mapuche
Hoewel zij niet meer afhankelijk zijn van de piñon, verzamelen Mapuche-gezinnen nog altijd graag piñones. Ze hebben er zelfs een woord voor: piñoneando. Wanneer een familielid terug komt van de piñoneando, zal hij de oogst altijd met de familie delen. Vooral ouderen eten het liefst wild voedsel, uit nostalgie naar het leven in de bergen.