Childe was een Australisch archeoloog. Hij overleed in 1957. Hij was een gezaghebbend onderzoeker, die zich niet beperkte tot de prehistorie. Hij introduceerde onder andere de begrippen ijzertijd en bronstijd. Hij definieerde de Neolithische revolutie (of Agrarische revolutie). Childe beschouwde deze als de overgang van de laatste IJstijd naar het (huidige) Holoceen, waarin jagers-verzamelaars boeren werden en de eerste agrarische nederzettingen ontstonden. De Neolithische revolutie zou volgens de theorie van Childe het begin van de huidige beschaving inluiden, en speelde zich voornamelijk af in de Vruchtbare Sikkel in het Midden-Oosten, tien-, twaalfduizend jaar geleden.
De Neolithische revolutie is onmogelijk te beschouwen als een moment of als één coherente gebeurtenis, want op tal van plekken vonden onafhankelijk van elkaar in een tijdsbestek van vele eeuwen vele, verschillende 'revoluties' plaats, andersgezegd, de opkomst van het boeren was niet excusief een aangelegenheid van het Midden-Oosten. Factoren die van invloed waren op de overgang naar agrarische gemeenschappen waren veelsoortig, zoals omgevingsfactoren, religie, technische vaardigheden en mate van 'beschaving', en klimaatverandering (de overgang van de ijstijd naar een warmere periode).
Het begrip Neolithische revolutie suggereert een momentum, maar dat was amper het geval, althans niet op de wereldkalender. Het Neoliticum in Europa omspant de periode van vijftien- tot vijfduizend jaar geleden en in Zuidwest-Azië de periode van twintig- tot achtduizend jaar geleden. Zodoende had ieder continent zijn eigen momentum.
Revolutie is een term die de tegenhanger is van ecologie of geleidelijke overgang. Maar er was nergens sprake van een plotselinge wending, noch van een post-revolutionair resultaat. Belangrijk is het onderscheid tussen cultivatie (verbouwen) en domesticatie, respectievelijk het startpunt en het moment waarop de plant of het dier een daadwerkelijk onderscheidende genetische status heeft.
De vroegste vormen van domesticatie zijn zeer langdurige processen geweest, waarop tal van processen invloed hadden. De aanname dat de Neolithische revolutie het startsein voor de domesticatie van planten is zonder meer onjuist, men neemt aan dat de jagers-verzamelaars al in een vroeg stadium kleinere planten verbouwden, lang voor de granen.
Bij de blootlegging van de Ohala II site was men aanvankelijk zeer terughoudend in het trekken van conclusies. Was hier al sprake van selectie, de esentiële eerste stap? Later nader wees uit dat er wel degelijk sprake is geweest van bewuste selectie, want men verbouwde niet emmer of gerst, in ruime mate voorhanden, maar rogge, dat makkelijker te pellen was en te vermalen tot meel. Ohala toont hoe dan ook aan dat de eerste stap in de evolutie van gecultiveerde wilde plant tot gedomesticeerde plant, hier gezet is.
Met de geavanceerde onderzoekstechnieken van nu - denk aan radio-koolstofdatering - is het mogelijk archeologische vondsten veel preciezer te dateren dan vroeger mogelijk was. Er is ook een tweede term geïntroduceerd, die de tijdspanne aan geeft tussen de eerste cultivatie en domesticatie: protracted domestication die duizend tot wel vijftienduizend jaar kan beslaan. We kijken terug op deze processen met de bril van de huidige wetenschap, maar tasten nog altijd in het duister over het precieze verloop.
De vraag blijft of de domesticatie inderdaad - zoals Childe veronderstelde - een wending, een substantiële verandering in het gedrag en leven van mensen vereiste, of dat deze verandering net als de domesticatie zelf geleidelijk en stapsgewijs is gegaan, mogelijk zelfs zonder enige intentie. Aanwijzingen hiervoor zijn bijvoorbeeld gevonden in Chogha Golan, waar 10.200 jaar geleden een gedomesticeerde gerst is verbouwd, maar tevens wilde gerst. Er zijn daarnaast aanwijzingen dat de jagers-verzamelaars niet alleen wilde planten uit hun directe omgeving verbouwden, maar ook gecultiveerde planten van elders.
Verzamelen, jagen en landbouw zouden lang naast elkaar bestaan. Jagers-verzamelaars bedreven ook landbouw, en omgekeerd. Vaak gingen de mannen op jacht en werkten de vrouwen op het land, maar dat was zeker niet altijd het geval. Het is evenmin zo dat boeren superieur waren aan verzamelaars-jagers en/of welgestelder. Soms zelfs het tegendeel. Voorbeelden daarvan zijn de Kung in Afrika en de Indianen in Noord-Amerika. Met de introductie van paarden door de Spanjaarden kozen deze zelfs bewust voor een jagend bestaan. In het Midden-Oosten kozen de Natufiërs op soortgelijke wijze voor een nomadisch bestaan. De Natufiës waren de stichters van Jericho, zo'n tien- à twaalfduizend jaar geleden.
Daarnaast is men er inmiddels van overtuigd dat er in de Vruchtbare sikkel heel verschillende volkeren leefden, met een verschillende afkomst, verschillende gebruiken en gereedschappen, afkomstig uit Afrika en Eurazi&eum;. Het is aannemelijk dat er minstens twee min of meer gelijktijdige landbouw-(r)evoluties waren, die men van elkaar over nam, in elk geval als idee. De verschillende bevolkingsgroepen gingen ieder zo hun eigen weg. Vanuit het westelijk deel van Anatolië zijn mensen en landbouwtechnieken in Europa terecht gekomen, vanuit het Zagrosgebergte op de Euraziatische steppen en Zuidoost-Azië, en vanuit de Levant in Oostelijk Afrika.
Hoewel nog lang niet alle geheimen ontrafeld zijn, is het huidige inzicht dat er ook buiten de Levant een bron van domesticatie is geweest, die in China.
Inmiddels is wel duidelijk dat domesticatie niet louter de uitkomst is van de reactie van de mens op klimatologische en ecologische veranderingen alleen, maar dat veranderingen in sociale systemen minstens zo belangrijk zijn geweest. Één zo'n socio-culturele component is de voorkeur voor een bepaald voedsel, zoals men in Ethiopië al heel vroeg de keuze maakte voor teff (Eragrostis tef) naast tarwe en gerst, in een dieet dat al vroeg bestond uit klein- én grootkorrelige granen. Dat gebeurde op soortgelijke manier in de Levant.
Het Vroege of Prekeramische Neolithicum (pre-pottery neolithic of PPN) bestrijkt meer dan drie millenna. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het PPN-A van 9.700 tot 8.800 Christus en het PPN-B, van 8.800 – 6.500 voor Christus). In het PPN-A - het eerste millenium van het Holoceen - warmde het klimaat in een rap tempo op. Het Prekeramisch Neolithicum in de Levant werd opgevolgd door het Late Neolithicum of Keramisch Neolithicum of Yarmukian cultuur, dat in de Vruchtbare sikkel van rond 6.400 voor Christus tot 4.500 voor Christus.
Op bovenstaande kaart corresponderen de cijfers met onderstaande lijst Prekeramisch-Neolithische nederzettingen, ingedeeld naar A en B. Deze indeling wordt niet gebruikt voor de sites in Iran, omdat hij alleen van toepassing is verklaard op sites in het westelijke en noordelijk deel van de Vruchtbare sikkel. Het gaat om de volgende nederzettingen: