Naar de huidige inzichten markeert de vroege steentijd (het Epipalaeolithicum), meer dan 20.000 jaar geleden, de overgang van het benutten van voedsel dat de mens aan trof naar het zelf verbouwen van gewassen en het zelf fokken van dieren. Dat wordt domesticatie genoemd, van het Latijnse domesticus, dat 'tot het huis behorende' betekent.
Darwin bestudeert en beschrijft niet alleen de evolutie maar ook de mechanismen achter variatie als resultaat van menselijk ingrijpen. Hij onderscheidt drie typen selectie: natuurlijke selectie, en menselijke, methodische (bewuste) selectie en onbewuste selectie, zonder beide laatste domesticatie niet zou bestaan. Tot de onbewuste selectie rekent hij de selectie van gewassen of dieren die voor mensen het meest waardevol bleken, zonder de eigenschappen te willen veranderen. In zijn Origin of species (1859) wijdt hij er al enkele hoofdstukken aan, later zeer uitvoerig in The Variation of Animals and Plants Under Domestication (1868).
Lange tijd is men er van overtuigd geweest dat de domesticatie van planten en dieren voor voedsel na de IJstijd begon, in het begin van het Holoceen, 11.700 jaar geleden. Het is de basis van Childe's theorie van de Neolithische revolutie Maar inzichten veranderen, mede dankzij nieuwe onderzoeksgegevens en -technieken. De vroegste aanwijzing voor domesticatie is nog maar onlangs (2017) gevonden in de nederzetting Ohala II aan het Meer van Kinneter in het huidige Israel, een nederzetting die zo'n 23.000 jaar oud is. In de terminologie van Darwin is in Ohala sprake geweest van onbewuste selectie, door te kiezen voor het best te bewerken graan. Rogge liet zich immers gemakkelijker pellen dat tarwe, dat ook ruim voorhanden was, men had de keuze.
Men weet dit aan de hand van gemalen rogge van granen, en proto-onkruid. Het is de tot nu eerste nederzetting uit die tijd, waarin domesticatie is aangetoond.
Permanente nederzettingen komen we pas in het midden van het tiende millennium voor Christus vaker tegen. Tegen het einde van dit millennium werden de eerste monumentale stenen gebouwen gebouwd op locaties in Tel es-Sultan (Jericho, Jordanië) en in Göbekli Tepe (Turkije). Nog maar kort geleden zijn er bewijzen gevonden van de teelt van gewassen en het fokken van geiten en schapen - en later ook runderen en varkens - in deze nederzettingen.
Vaak beweert men dat deze vroege landbouw nog geen bewijzen van domesticatie dragen, maar of dat juist is, valt te betwijfelen.
Weten doen we het nog altijd niet, en vroegere aannames lijken te wankelen bij nieuwe ontdekkingen, mede dankzij nieuwe onderzoekstechnieken. Childe's theore van de Neolithische revolutie (of Agrarische revolutie) heeft lang stand gehouden, maar staat op wankelen, zo hij niet achterhaald is. Het wordt steeds duidelijker dat domesticatie een zeer langdurig proces is geweest, sterk beïnvloed door geografische en ecologische factioren en waarschijnlijk het belangrijkst door socio-culturele componenten.
Hoewel nog lang niet alle geheimen ontrafeld zijn, is het huidige inzicht dat er twee dominante bronnen van domesticatie zijn geweest. Die in het Midden-oosten en die in China.
Verzamelen, jagen en landbouw zouden lang naast elkaar bestaan. Jagers-verzamelaars bedreven ook landbouw, en omgekeerd. Vaak gingen de mannen op jacht en werkten de vrouwen op het land, maar dat was zeker niet altijd het geval. Het is evenmin zo dat boeren superieur waren aan verzamelaars-jagers en/of welgestelder. Soms zelfs het tegendeel. Voorbeelden daarvan zijn de Kung in Afrika en de Indianen in Noord-Amerika. Met de introductie van paarden door de Spanjaarden kozen deze zelfs bewust voor een jagend bestaan. In het Midden-Oosten kozen de Natufiërs op soortgelijke wijze voor een nomadisch bestaan. De Natufiës waren de stichters van Jericho, zo'n tien- à twaalfduizend jaar geleden.
Opmerkelijk blijft dat 75% van ons voedsel afkomstig is van gedomesticeerde grassen, die in veel opzichten afwijken van hun natuurlijke voorouders, maar er veelal (nog) wel mee gekruist kunnen worden.
De verspreiding van ons voedsel versnelde naarmate de mens gemakkelijker afstanden kon overbruggen en handelsroutes ontwikkelde. Net als domesticatie verliep dit proces zeer geleidelijk, tot de ontdekking van de Nieuwe Wereld in de vijftiende eeuw toen voor het eerst en op grote schaal nieuwe soorten van continent naar continent reisden. Deze gebeurtenis wordt de Columbiaanse uitwisseling genoemd, vernoemd naar de ontdekkingsreiziger Columbus.
Zoalks uit het vorenstaande blijkt is de scheidslijn tussen gedomesticeerd en wild moeilijk vast te stellen. Voor de beoners van een gebied is de scheislijn nauwelijks te trekken, zoals blijkt uit de term 'de monte' die men in Zuid-Amerika gebruikt voor wild voedsel als quinoa (Chenopodium quinoa) en kastanjes (Castanea sativa). Dan zijn er nog termen als semi-gedomesticeerd en para-gedomesticeerd, zoals het geval is met de zwarte peper in Wayanad en de copihue (Lapageria rosea).