Monoterpenen behoren net als de sesquiterpenen tot het secundaire metabolisme van de plant, maken geen deel uit van de primaire stofwisseling. Je herkent ze aan de uitgangsvorm -een.
Er zijn zo'n 5.000 sesquiterpenen bekend, voor komende in hogere planten, maar ook in bepaalde schimmels en ongewervelden. Sesquiterpenen komen vooral voor in de bladeren als de bloeiwijzen van planten. Ze vervullen een dubbel doel voor de plant, doordat ze zowel bedoeld zijn om hun eigen belagers (insecten) af te schrikken als de dieren voor wie deze belagers een prooi zijn, aan te trekken.
Monoterpenen worden onderscheiden in acyclische, lineaire monoterpenen en cyclische, ringvormige monoterpenen. Van het eerste type is β-myrceen een voorbeeld, van het tweede β-ocymeen. Met een voorvoegsel wordt aangegeven hoeveel non-aromatische ringen een cyclische monoterpeen is gevormd: mono-, bi- of tricyclische monoterpenen.