De specerij is bekend onderde naam korarima, internationaal geschreven als kororima, naar de Ethiopische benaming. De plant is ook bekend onder de naam 'valse kardemom'. De korarima is een plant in het plantengeslacht Aframomum, dat een vijftigtal soorten kent, die alle op het Afrikaanse continent groeien, zoals deze. De plant groeit zoals alle gemberachtigen in een warme, vochtige omgeving en houdt van enige schaduw. Van nature groeien ze op hoogte (1.700-2.000 meter).
De wortelstok (rhizome) groeit vlak onder de grond. De plant wordt zo'n 2 meter hoog en heeft langwerpige en puntige bladeren, zoals bamboe. Dicht bij de grond vormen zich van januari tot september trompetachtige bloemen, die direct uit de grond lijken te komen, maar op steeltjes staan. Ze zijn wel 15 cm lang en wit tot lichtpaars en vallen vaak nog dezelfde dag af om plaats te maken voor grote roodbruine peulen (10 cm). De bloeiperiode in Kefa (Ethiopië) bijvoorbeeld is van juni tot juli. De peulen rijpen in september-oktober. Onder gunstige omstandigheden kan de korarima in Zuid-Afrika het hele jaar door vruchten dragen.
Het duurt drie jaar voordat een plant tot een bruikbare oogst leiden. Vanaf dan kan vier jaar achtereen geoogst worden. De peulen worden geplukt wanneer ze rijp zijn. Ze bevatten rood-bruine zaden in een gelei-achtig vocht. Slechts een bescheiden deel wordt vers verkocht, de allerbeste kwaliteit wordt in de zon te drogen gelegd.
De smaak is aan de zoete kant, en korarima is minder peperig dan het schijnpeper-broertje paradijsgraan (Aframomum melegueta). Net als zwarte karadamom hebben de peulen een nadrukkelijk menthol-aroma, en wordt de smaak voor het overige getypeerd als nootmuskatig. Een alternatieve benaming is daarom nootmuskaat-kardemom.
De zaden bevatten 1-2% etherische olie, waarin de belangrijkste smaakcomponenten zijn (bron: Menut et al 1991):
De scherpte is afkomstig van zingerone, [6]-paradol, [6]-gingerol en [8]-gingerol, stuk voor stuk karakteristiek voor de vruchten van planten in het Aframomum-geslacht en de gemberachtigen.
.In Ethiopië is korarima algemeen verkrijgbaar. Het wordt geëxporteerd naar andere landen in de Hoorn, zoals Soedan en Egypte, naar Saoudie Arabië en Iran, maar in slechts geringe mate naar Europa en de Verenigde Staten. Dat zou minder met de vraag er naar te maken hebben (zoals vanuit Ethiopische restaurants en winkels) maar meer met de kwaliteit van het product, vooral als gevolg van een onzorgvuldig droogproces.
Let op. Zelfs op gerenommeerde sites worden de benamingen korarima en paradijsgraan als synoniemen genoemd. Dat is onjuist. Het zijn twee verschillende planten/specerijen, en niet uitwisselbaar!
Korarima wordt in Ethiopië zowel vers als gedroogd gebruikt in wots, in tal van sauzen, zoals chow, een pittige saus, maar ook als smaakmaker in koffie, thee, brood en nite kibbeh (gekruide boter). Ook de geleiachtige substantie (arriloid) dat om de zaden zit, wordt gegeten, niet alleen door de mens, ook door apen.
Korarima wordt gebruikt als kruid in hippocras - met kaneel en gember - een gekruide wijn die vooral geliefd is in Engelstalige landen (UK en VS).
Bewaar korarima op een donkere, droge plaats.
In Ethiopië groeit de korarima van nature in de bosgebieden van Bonga, Kefa, Sidamo, Ilubabor en Welega op 1350-2000 meter hoogte. De habitat is identiek aan die van koffie, vochtig, een jaarlijkse regenval tussen 3000 en 2000 mm. Rond de natuurlijke groeiplaatsen wordt de korarima ook verbouwd, net als bij het Tana meer, Gelemso (Harerge) en in Eritrea.
Veruit de meeste korarima wordt in het wild verzameld. Vrouwen verzamelen veelal, mannen zorgen voor het onderhoud van de vindplaatsen en nieuwe aanplant. Het pellen van de zaaddozen is eveneens vrouwenwerk. Men is bezorgd dat wanneer de korarima op grotere schaal verbouwd zal worden, dat gepaard kan gaan met een vermindering van de natuurlijke genetische variatie.
De soortnaam is de Ethiopische (Galliana) benaming van de plant. De geslachtsnaam Aframomum is een samenvoeging van het continent Afrika en Amomum, een ander geslacht in de gemberfamilie. Vermoedelijk is Amomum afgeleid van het Arabische 'hamma', dat heet of warm betekent, als in hammam. De soortnaam is in 1848 door Braun gegeven.