De Argania spinosa is de enige plantensoort in het geslacht Argania, dat behoort tot de Sapotaceae, de familie van de zapote-vruchten. De noten van de argan zijn olierijk en nemen onder de Berbers traditioneel de plaats in van de olijf. Dat geldt overigens ook voor het arganhout.
De arganbomen zijn overlevers. Ze houden het midden tussen een boom en een struik en wordt gemiddeld 10 meter hoog. Een enkele boom zal groter worden,, 20 meter is daarbij geen uitzondering. Een arganboom kan wel 250 jaar oud worden. De boom is een overlever, niet alleen omdat hij in zijn Marokkaanse en Algerijnse habitat al miljoenen jaren overleeft. Wanneer er weinig of geen regen valt, gaat de boom in de slaapstand door al zijn bladeren te laten valen, om op te leven zodra de boom vocht in de lucht waar neemt.
De argan gaat uiterst eficiënt om met het schaarse water. Zijn blaadjes absorberen water, de taken zijn voorzien van stekels, en het wortelstelsel past zich voortdurend aan de omstandigheden aan. De wortels reiken tot wel 30 meter diepte, voortdurend op zoek naar water. De argan heeft daardoor aan 15mm regen per jaar voldoende. Voor een goede opbrengst is 50 mm per jaar gewenst.
De arganboom 'worstelt' niet alleen met een gebrek aan water, ook is er voortdurend gebrek aan voedingsstoffen. Ten dele voorziet haar daar in door mycorhize, het leven in symbiose met ondergrondse schimmels waarmee voedingsstoffen worden uitgewisseld. De arganboom slaagt hierin zo goed, dat er in de wijde omgeving van arganbomen geen andere planten groeien.
De argan bloeit in fasen. Eerst bloeit hij bescheiden in september, om tussen december en april uitbundiger te groeien, met bloemen in clusters aan het uiteinde van de jonge uitlopers. Soms bloeit hij weer, wanneer er relatief veel regen valt. Om deze reden is de oogst van het arganvruchten soms moeilijk te voorspellen. Bovendien varieert de periode waarin de vrucht zich ontwikkelt en rijpt enorm, soms enkele maanden, soms twee jaar, afhaneklijk van de omstandigheden.
De bloemen zijn groen-geel, de vruchten olijfgroen. Ze hebben de vorm van een olijf, maar zijn een slag groter. De arganvrucht is een steenvrucht, die één tot drie noten bevat. Wanneer een vrucht rijp is, is hij aanvankelijk goudgeel gekleurd. Wanneer hij eenmaal dat stadium heeft bereikt, kleurt hij binnen enkele weken roodbruin. Het vruchtvlees ruikt onaangenaam en wordt niet gegeten. De noten zijn voorzien van een keiharde schaal ter bescherming van het olierijke arganzaad.
Door de stekeligheid van de takken is het plukken van de vruchten een onbegonnen zaak. Omdat het niet om de vrucht maar om het zaad te doen is, zijn er twee mogelijkheden om te oogsten. De voor de hand liggende methode is te wachten tot de vruchten afvallen en ze dan te rapen, maar daarvoor kan ook gebruik gemaakt worden van geiten. Zij eten de bladeren en de vruchten, maar verteren de zaden niet. Het is dan zaak om de uitwerpselen te rapen en de zaden te vergaren. Dezelfde techniek wordt met olifanten- en kudu-uitwerpselen toegepast bij het oogsten van mongongo-zaden.
Tot het moment dat de zaden rijp zijn om te oogsten, worden de geiten bij de bomen vandaan gehouden. In juli is het zo ver, dan zijn de zaden - na bijna een jaar - rijp om geoogst te worden. Onder gunstige omstandigheden en bovendien wanneer de boom minstens 60 jaar oud is, produceert een arganboom op zijn best 8 kilogram rijp fruit, goed voor 400 gram zaden en 2 deciliter olie. Er wordt - niet te vergeten - twee dagen arbeid in iedere liter met de hand gemaakte olie gestoken.
De olie die wordt gemaakt van noten die met behulp van de geiten geoogst zijn, is ondanks de beschermende harde schaal ongeschikt voor consumptie. Deze geiten-olie wordt vooral gebruikt als brandstof en voor de productie van zeep. Zeker voor de consumptie-olie worden de vruchten tegenwoordig geraapt, na met behulp van stokken van de takken geklopt te zijn, en worden machinaal verwerkt. De zaden waaruit consumptie-olie wordt gemaakt, worden geroosterd alvorens de olie geperst wordt.
De koek die van het persen over blijft, wordt gemengd met amandel en hong tot eenpasta die 'amalou' wordt genoemd.
De arganboom is inheems in Marokko en Algerije. In Algerije komt de boom vooral voor in het zuidwestelijk deel, in de streek van Tindouf. Hier wonen de Touaref Bouaâm, Targant en Merkala. De regio wordt gekenmerkt door een Sahara-klimaat, met lange perioden van droogte het hele jaar door. Er is sprake van overexploitatie van de natuurlijke populatie, die mede door de klimaatverandering wordt bedreigd in zijn voortbestaan. .
Het huidige groeigebied van de arganbomen in Marokko is beschermd als Unesco biosfeerreservaat. deze bescherming betreft het hele ecosysteem van de Arganeraie, een gebied met een oppervlak van 2,5 miljoen hectare, begrensd door de Hoge Atlas, de Anti-Atlas en de Atlantische Oceaan. Hier groeien naar schatting 21 miljoen arganbomen op een areaal van ongeveer 1 miljoen hectare. In de afgelopen eeuw zou de populatie gehalveerd zijn tot het huidige aantal.
Voor de Berbers waren de 'multipurpose' bomen primair bestemd als brandstof (hout en olie), secundair als veevoer en pas in de laatste plaats vor consumptie. Dat heeft erin geresulteerd dat veel bomen gekapt zijn om verbruikt te worden en plaats te maken voor andere gewassen. Het Unesco-programma is er op gericht deze ontwikkeling te stoppen en te keren.
De grootste schade is aangericht in de zestiger jaren van de vorige eeuw, toen de bomen op grote schaal gekapt werden om plaats te maken voor de teelt van cactusvruchten (Opuntia). Deze teelt is zeer arbeidsextensief, en leidde tot een ware exodus van agrarische gemeenschappen naar de stad.
De bescherming van de Arganeraie door de Unesco is zowel gericht op het behoud van de arganbomen als op het behoud van de enorme diversiteit van het gebeid, dat naast de arganbomen 1.000 plantensoorten kent, waarvan er 140 van origine voor komen. Het bijkomende doel is het tegengaan van verwoestijning. De Unesco en de Marokkaanse overheid spannen zich daarnaast in om de exploitatie van de argan en de agrarische gemeenschappen te verduurzamen.
De arganboom is een boom die ook al voor kwam in het Tertiair, en vermoedelijk 80 miljoen oud is. Hij kwam ooit algemeen voor in grote delen van Noord-Afrika en in Zuid-Europa. De eerste beschrijving dateert uit de dertiende eeuw, en is van de hand van Ibn Al Baytar, een Arabisch botanicus.
Naast de exploitatie van de wilde arganbomen in Marokko en Algerije wordt de arganboomverbouwd in Libië, Israel en Spanje.
De botanische benaming is afgeleid van de Berbernaam voor de boom argān, uit het Tašlḥiyt of Souss-Berbers