Deze cubeb is een lid van de peperfamilie (Piperaceae), in het geslacht Piper, waar net als bijna zevenhonderd andere pepers ook de 'gewone' zwarte en witte peper toe behoren. Een cubeb-pepertje is net als deze andere pepertjes een steenvrucht, die vlak voor hij rijpt, geplukt wordt. Hij is iets groter, en staat op een 6 mm lang steeltje, vandaar de Engelse benaming tailed pepper, staartpeper.
De plant groeit in vochtige tropische wouden en mangrovebossen tot op een hoogte van 700 meter. Het is een overblijvende klimmende heester met diepgroene, leerachtige bladeren die 10-15 cm lang zijn en 4 cm breed. De vruchtjes zijn geel-rood en 6-8 mm in doorsnede en groeien aan een rechte steel.
Wanneer het vruchtje droogt, rimpelt het en wordt het van groen grijsbruin van kleur. De geur is aangenaam en aromatisch, de scherpte is gemiddeld, met een bittere toon. Duidelijk proef je nootmuskaat en eucalyptus. De frisse smaak is afkomstig van cubebol, een alcohol met een sterk verkoelende eigenschap (verkoelender dan menthol)
De verse cubebbesjes bevatten 10-12% etherische oliën, met een zestigtal geïdentificeerde componenten, tezamen 78% van de hoeveelheid olie. De olie bevat monoterpenen zoals α-thujeen (2.5%), α-pineen (1.8%), sabineen (9.1%), βpineen (3.2%) en limoneen (2.3%). De bel;angrijkte equiterpenen in de besjes zijn α-copaeen, β-elemeen, E-caryophylleen en caryophylleen. Kenmerkend is het hoge gehalte cubebol dat verschilt naar gelang het groeigebied. Het gehalte van Indonesische cubeb is met 10% - - epi-cubebol (4,5%) en cubebol (5,5%) - lager dan die in cubeb uit India en Sri Lanka.
In de Marokkaanse keuken wordt cubeb gebruikt in markouts en in het kruidenmengsel has-el-ranout. Eigenlijk hoort dat de Arikaanse cubeb (ashantipeper) te zijn. In de Indonesische keuken gebruikt men cubeb vooral -gemalen - in gulai's. Cubeb combineert met vlees met een steviger smaak, denk aan geroosterde lamsbout, varkensbuik en wild.
Cubeb is net als paradijsgraan een ingrediënt van gins zoals de Bombay sapphire, de East London, de Ophir oriental en de Hendricks.
Vanaf de negende eeuw deed de op Java geteelde cubeb zijn intrede in de Arabische keuken. Marco Polo beschrijft later, in de 13e eeuw, de teelt van cubeb op Java. De Portugezen voerden het naderhand aan via de Greynkust van West-Afrika, van waar zij ook paradijsgraan naar Europa brachten, naar de havens van Rouen en Lippe. Het was in die tijd een kostbaar specerij.
Vanuit India kwam de cubeb tijdens de Tang-dynastie in China terecht. De Indiërs noemden het 'kabab chini', niet omdat het iets met China te maken had, maar om de handelsrelatie met China te behagen. Het is niet duidelijk of de Chinezen het kruid ook daadwerkelijk aten, wel gebruikten ze het om demonen te bezweren, aanleiding voor Europese landen om later, in de 17e eeuw cubeb in de ban te doen.
Sindsdien heeft cubebpeper net als mbongo, misschien wel vanwege hun bittere bijsmaak, nooit meer voet aan de grond gekregen op de Europese markt. In Noord-Afrika wordt cubeb nog altijd gebruikt, met name in Tunesië maar ook in Marokko.
Op Java heet de cubeb 'kukumus', een woord dat de Griek Theophrastus in de 4e eeuw over nam en om vormde tot 'komakon'. Men interpreteert dat als het bewijs dat de Grieken al heel vroeg handel met de Javanen dreven, dat was immers de enige plaats waar cubeb in die tijd in het wild voor kwam.
Het Arabische woord al-kabāba ligt ten grondslag aan de huidige naam cubeb, net als het Oud-Franse quibibes.
Geen informatie beschikbaar.