Dit Afrikaantje is een een- of meerjarige plant uit de Composietenfamilie (Asteraceae), die hoofdzakelijk voor sierdoeleinden geteeld wordt. Er zijn 56 soorten, van hele kleintjes (10 cm hoog) tot planten die ruim 2 meter hoog worden, waarvan een aantal ook van culinair belang is, vanwege de eetbare bloem en/of de etherische olie.
De huacatay (Tagetes minuta) bijvoorbeeld wordt geteeld voor zijn etherische olie die onder meer in de parfumindustrie wordt gebruikt, maar ook als smaakstof in levensmiddelen. De smaak wordt beschreven als een combinatie van basilicum, dragon, mint en citrus. De Inca's maakten er een pasta van voor een aardappelgerecht dat 'ocopa' heet, en nog altijd een specialiteit is van Arequipa in het uiterste zuiden van Peru. De plant staat ook bekend als khakibush.
De bloemen van Mexicaanse goudsbloem (ook wel Aztecen goudsbloem of Grote afrikaan genoemd), de Tagetes erecta) zijn rijk aan de oranje-gele carotenoïde luteïne en wordt als kleurstof gebruikt (E161b) in onder andere plantaardige olie, margarine, mayonaise en mosterd.
Zowel de verse als gedroogde bladeren van de Mexicaanse dragon, Tagetes lucida, worden gebruikt als vervanger voor dragon in soepen of sauzen. Van de gedroogde bladeren en bloemtoppen wordt in Centraal Amerika een meestal medicinaal gebruikte anijsachtige thee gemaakt.
Nog tijdens de regeerperiode van Karel V kwam de plant in andere delen van Europa terecht en op het Afrikaanse continent, in Tunesië om precies te zijn.
In Mexico speelt het Afrikaantje een belanrgijke rol tijdens de (twee) Dias de los muertos. De Afrikaantjes worden geacht met hun sterke geur de doden te verleiden terug te keren om hen te eren.
In Europa werden de bladeren in de 17e en achttiende eeuw in salades gebruikt en als spinazie gekookt, verwerkt in jam en in wijn. Een beroemd gerecht van het einde van de 17e eeuw was pease soope (erwten soep), die gemaaktwerd van schapenbouillon en speciaal voor dit gerecht gedroogde bloemen. Maar het gebruik van Afrikaantjes raakte uit zwang. Al in 1841 beklaagt men zich er over dat de moderne chefs de Afrikaantjes links lieten liggen. Ze beschouwden de bloem als de armeluis saffraan.
In het begin van de 17e eeuw noemde men de plant de africaensche goutbloeme, later affricanen en afrikaan, door Marin in 1752 beschreven als
een zekere verwige doch vergiftige bloem, die uit Afrika naar Europa is gebracht.
De vertaling met 'goudsbloem' van het Engelse 'marigold' slaat de plank dus niet helemaal mis. Maar let op de naam marigold wordt ook gebruikt voor bijvoorbeeld de Calendula (goudsbloem), de Glebionis segetum (gele ganzenbloem) en de Caltha palustris (gewone dotterbloem).
De geslachtnaam tagetes is een verwijzing naar de (Romeinse) god Tages.