Deze manier van telen is in Japan vrij jong. In de twintiger jaren van de vorige eeuw begonnen als experiment in ondergrondse kelders, muro's genaamd, die men gebruikte voor de opslag van zoete aardappelen. Rond 1930 zie je hoe het idee aan slaat, en men her en der zulke muro's graaft om de groente te verbouwen, boeren en burgers.
Je vindt deze ondergrondse udo-teelt vooral in en rond Tokyo, zoals in de prefectuur Saitama, in het westelijk deel van Groot-Tokyo in de steden Hidaka, Iruma, Kokobunji, Tachikawa en Tokorozawa. De muro's bestaan soms uit een heel stelsel van gangen op een meter of 3-4 diepte, gebruik makend van de eigenschappen van het Kanto-leem, de vulkanische grond onder het westelijk deel van Tokyo. Deze is zo vast dat je er gangen in kunt graven zonder direct instortingsgevaar.
Wanneer zich ook de eerste scheuten bovengronds aan dienen, begint de oogst van de ondergrondse groente, die onder gunstige omstandigheden na een maand al is uitgegroeid tot een respectabele 70 cm. Men noemt udo - in het Nederlands duivelswandekstok genoemd - niet voor niets de lentebode. De oogsttijd is van januari tot april.
Anders als bij de bovengrondse scheuten, hoeven de witte scheuten niet geschild te worden. Ze worden als asperges bereid, rauw gegeten of geblancheerd. Snijd wel het onderste verhoute deel af.