Eén daarvan is de witte Liyang selderij, ook wel Jinyeyuye Liyang selderij genoemd, een specialiteit van Liyang in de provincie Jiangsu. Hij heeft uitgesproken witte stengels. Hij zou al sinds de zuidelijke Song-dynastie verbouwd worden, met name in de dorpen Qianjia en Tangjia. De techniek die men daar bij toe pasten, kennen wij onder de term bleekteelt. De planten werden ingezaaid in greppels, waarna de stengels door steeds nieuwe grond toe te voegen aan direct zonlicht worden onttrokken. Naar verluidt is de inspiratie hiervoor onkruid geweest dat afgedekt door grond de winter overleefde. De techniek werd aanvankelijk niet gebruikt om de stengels van de plant wit te houden, maar om de plant de winter door te helpen. De witte stengels zijn een bijkomstigheid geweest.
De Baiqin, eveneens uit Liyang, werd oorspronkelijk alleen voor de viering van het nieuwe maanjaar in de winter of lente geoogst.
Majiagou,een soort dat in heel China bekend is, lijkt nog het meest op de westerse bleekselderij. Het is genoemd naar het dorp Majiagou en wordt geteeld in heel Pingdu in de provincie Shandong. Aanvankelijk werd ook deze selderij in bleekteelt verbouwd, tegenwoordig gebeurt dat niet meer, is het ras zelfblekend.
Anders als het uiterlijk doet vermoeden, heeft de Majiagou-selderij net als de Pingdu-rassen holle en knapperige bladstelen. De stelen en de bladeren zijn eerder geel dan groen. De teelt zou meer dan duizend jaar oud zijn.
In 2010 zijn beide selderijrassen uit Liyang net als de majiagou beschermd. Ze hebben naar Europees voorbeeld een Geografische Aanduiding gekregen van het Ministerie Landbouw van de Volksrepubliek China, wat betekent dat deze rassen in geen enkele andere regio buiten hun geboortestreek, Pingdu hetzij Majiagou, mogen worden verbouwd.
Chinese witte selderij is voorzover bekend niet in ons land te verkrijgen. Wanneer je de zaden weet te bemachigen is het een groente die zich prima laat verbouwen.
De stengels van Chinese selderij worden gebruikt in Chinese en Zuidoost-Azië bereidingen, zijn zeer geschikt om te roerbakken, toe te voegen aan soepen. In de westerse keuken is Chinese selderij een uitstekend alternatief voor bleekselderij in mirepoix. Het blad kan gebruikt worden op dezelfde manier als snij- of bladselderij, blad en stengekls als microgroente. Deze micri-versie is milder van smaak dan de volgroeide.
Witte selderij kan in de koelkast maximaal een week bewaard worden.
Gedurende de zuidelijke Song-dynastie (960–1279) bedachten boeren een manier om in de herfst en winter groente te telen. Geïnspireerd door onkruid dat in losse grond met gemak de winter overleeft, groeven ze greppels waarin de groente, in dit geval selderij werd ingezaaid. Wanneer de selderij uitgroeide, dekten ze deze steeds opnieuw af met losse grond. Het resultaat is, zoals bij asperges en witlof 'bleekteelt', de afgedekte delen bleven 'bleek'.
Inmiddels zijn de belangrijkste rassen niet eens meer als zelfblekend te beschouwen, ze hebben ook bij reguliere teelt hagelwitte stengels. Een uitzondering daarop vormt de zelfblekende Majiagou, aan het uiterlijk waarvan je de bleekteelt duidelijk kunt herkennen.
In het Latijn werd selderij sedano of apium genoemd. Aan laatstgenoemde is het Duitse eppich ontleend. In Gelderland en Overijsel wordt selderij wel eppe of boerneppe genoemd. De oorsprong van het woord selderij is vermoedelijk het Griekse Εleioselion, dat peterselie betekent. Dit woord werd ook gebruikt in het Oud-Latijn en later verbasterd tot selero (italiaans), waarvan het meervoud seleri was. De toevoeging 'bleek' verwijst naar de techniek van het bleek houden van de stengels door ze van het zonlicht af te schermen, vreemd genoeg heten ook groenblijvende soorten 'bleekselderij'.
Chinese selderij heeft diverse benamingen. De witte selderijsoorten worden veelal genoemd naar de streek waar zij verbouwd worden.
.