De goudforel is voor het beschreven aan het einde van de negentiende eeuw door D.S. Jordan van de Stanford University, die de forel haar eerste naam Salmo mykiss aguabonita gaf. Pas honderd jaar later is de goudforel ingedeeld in het geslacht Oncorhynchus en is de formele, botanische naam daar aan aangepast.
De vis leeft in koel, helder water van 14-17° hoog in de bergen, op 2.000-3.000 meter boven zeepiegel, en incidenteel in lager gelegen stromen met een hogere temperatuur, tot 21°. Hij voedt zich voornamelijk met kleine insecten en insectenlarven. De goudforel leeft in kleine scholen en is overdag voortdurend op pad en daarom vaak stroomopwaarts zwemmend te zien. Goudforellen laten zich gemakkelijk door andere vissen domineren, en gedijen het best in een omgeving waar geen of weinig andere vissen voorkomen.
De forel heeft de voor zalmsoorten typerende torpedovorm. Hij heeft goudkleurige flanken (met een tiental donkere vlekken) en buik. De rug is olijfgroen, overgaand in rood. Een goudforel is gemiddeld 20 en hoogstens 30 cm lang, en bereikt zijn volwassenheid wanneer hij nog maar 15 cm groot is. Het vrouwtje legt haar eieren vroeg in haar korte leven, gemiddeld in het derde of vierde levensjaar. Het aantal eitjes varieert van 300 tot 2.000. Ze paait, de enige keer in haar leven, in maart of april. De eitjes worden in bepaalde vaste plekken gelegd en door de mannetjes bevrucht. De verdere ontwikkeling is als die van andere zalmachtigen; de fry's komen binnen twee à drie weken na het paaien uit. Ze zijn dan 25mm. Ze zwemmen uit wanneer ze ongeveer dubbel zo groot zijn.
Aan het einde van hun eerste zomer heeft de parr een lengte van 3-4 cm, en groeit langzaam door tot 10-11 cm in het derde levensjaar en vanaf dan met 1-2 cm per jaar. Een goudforel wordt hoogstens negen jaar. De goudforellen die in de hoge alpinemeren leven, ontwikkelen zich sneller en worden groter dan de forellen uit de beken en stromen.
De goudforel wordt niet gekweekt. Gekweekte goudforel betreft een zo genoemde mutant van de regenboogforel, die sinds eind jaren zeventig ook in het wild wordt aangetroffen bij New Jersey. Er wordt wel gevist op de goudforel, maar minder door sportvissers dan door mensen die de vis waarderen om zijn smaak.
Omdat de goudforel een kleine vis is, leent deze zich er het beste voor om gesauteerd of (in zijn geheel) gerookt te worden.
De hier gegeven bereidingstijden zijn een indicatie, bovendien slechts een kleine selectie van de bereidingswijzen van forel. Gebruik voor goudforel de minimumtijden.
De goudforel leeft van oorsprong in de Gilden Trout Creek, de Volcano Creek, twee beken en de South Fork Kern River, op hoogten tussen 2.000 en 3.000 meter boven zeespiegel. Hij is in de loop der tijd omwilole van de vissport verpreid over (honderden) meren buiten dit leefgebied waar hij het vaak niet gered heeft of door kruising op ging in bestaande forel-populaties.
De goudforel is een kwetsbare populatie, gevoelig voor competitie met andere forelsoorten en overbevissing. Enkele variëteiten van de goudforel zoals de whitei zijn bedreigd en beschermd via de US Endagered Species Act.
De naam 'aqua bonito' is een vernoeming naar de waterval met die naam in de monding van de Volcano Creek, zijn oorspronkelijke habitat.