De meest voorkomende yak-kruising is de Tibettaanse dzo, letterlijk kruising. Dzo wordt in Tibet gehanteerd als soortnaam en benaming van de hybride stieren, die als last- en rijdieren worden gebruikt, de vrouwtjesdieren heten dzomo, zij worden gemolken.
De yakkoe is niet alleen uitstekend melkvee gebleken, maar steekt ook als lastdier de echte yak naar de kroon. De dzo is prima te houden op hoogten tussen 2500 en 3500 meter, maar ook lager.
De gedachte om hybriden te fokken komt van de Qiāng die zo'n drieduizend jaar geleden yaks domesticeerden. In Tibet. Zij zouden geïnspireerd zijn door toevallige yak-hybriden uit ontmoetingen van wilde yaks en bergkoeien. Zij fokten ze systematisch. Niet iedere yakkoe is trouwens een kruising met het gewone rund, de Bos taurus. Veel boeren in Tibet prefereren een kruising met het bultrund, de aule gai (Bos indicus) of zeboe.
Dzo vind je niet alleen in Tibet, ook in India in de bergen van Arunachal Pradesh vind je ze. Hier zijn de dzo hybrides van de yak en de kot, een soort hoogland vee. Hoewel hybriden al vele eeuwen gebruikt worden, hebben de Brokpa, een semi-nomadische herdersgemeenschap, de laatste tijd meer van deze dieren aan hun kuddes toegevoegd vanwege het veranderende klimaat in de oostelijke Himalaya. Maar yaks, die gemakkelijk min 35 graden kunnen verdragen, hebben het moeilijk als de temperatuur boven de 12 of 13 graden stijgt, dzo niet.
In Mongolië heeft men zelfs namen voor de nakomelingen van deze hybride yaks - ortoom -, en de nakomelingen daar weer van: usan guzëe. In China heet de kruising van de yak en de koe piān niú 偏牛, en in Nepal chauri gai.