Het is lastig om deze vrucht goed te beschrijven omdat de plant waaraan hij groeit niet benoemd is, noch bij leveranciers van de specerij, noch in de literatuur. Vermoedelijk is de plant nauw verwant met de Aframomum melegueta of paradijsgraan, misschien een lokale variëteit daarvan. Voorzichtigheidshalve zullen we het de Aframomum camerounais noemen.
Aframomum-planten hebben met elkaar gemeen dat ze horizontale wortelstokken (rhizomen) hebben waaruit de bloeiwijze ontspruit. Dat is met deze ndinndim ook het geval. De 'peulen' - eigenlijk zijn het zaaddozen - bevatten miniscule, grof gevormde en hoekige zaadjes in een gelei-achtig vocht, dat opdroogt wanneer de vrucht gedroogd wordt. De zaadjes lijken in de verste verte niet op die van paradijsgraan of mbongô.
De gedroogde zaaddozen laten zich gemakkelijk ontmantelen, waarna je de zaadjes kunt verwijderen uit hun perkamenten vatting. De zaadjes worden gemalen of gevijzeld, maar kunnen ook zonder bewerking gegeten kunnen worden. Ze worden licht gebroken toegevoegd aan gerechten om hun knapperige textuur, maar voor desserts worden ze normaliter volledig gemalen. De smaak is verfijnd, maar bepaald niet overweldigend. Zoethout is dominant, mandarijn sluimerend aanwezig. De smaak associeer je eerder met kardemom dan met jujube of peper. Wanneer je de zaadjes voor gebruik even roostert, worden de aroma's geprononceerder.
Didim wordt in ons land sporadisch aangeboden. In kameroen beschouwt men het als een specerij met potentie voor de westerse markt.
Voor de Bamileke is de ndinndim van enorme importantie. De Bamileke zijn een volk dat in de westelijke hooglanden van Kameroen leeft. Zij zouden af stammen van de Baladi's, een volk in Egypte. Zij zijn in de negende eeuw in westelijke richting getrokken, en hebben zich in de twaalfde eeuw in het westen van Kameroen gevestigd. In de veertiende eeuw vond een schisma plaats. Na de dood van zijn vader, koning Ndéh, stichtte zijn zoon Bafoussam in het Bambouto massief. Daarwonen nog altijd veel Bamileke.
Voor de Bamileke is het Ndop-ritueel een belangrijk ritueel dat hen verbindt met hun geschiedenis, en staat voor verzoening van de twistende prinsenbroers. Ndinndim is daarin een belangrijk symbool, met de macht om bescherming te bieden. Het zaadje is de beschermende metgezel van ieder die zich op een gevaarlijke missie begeeft. Traditioneel worden de zaden in oneven aantallen gegeten. Bamileke hebben daarom altijd een peul op zak.
Ndinndim zie je ook altijd op begrafenissen. Niet als voedsel, maar om het rond te strooien, de voorouders te vleien en zich te verzekeren van een goed verloop van het begrafenisritueel. Zodoende staat nndidim symbool voor het verminderen van spanningen, waaraan het de naam 'vredeszaad' dankt, en zou bovendien gelukbrengend zijn.
Zoals gezegd delen we de ndinndim in onder het plantengeslacht Aframomum, bij de kardemoms dus. Geheel ten onrechte vermelden veel bronnen, vooral aanbieders ! - dat de plant waaraan deze vrucht groeit nauw verwant is met de Chinese jujube (Zizyphus Jujuba), die ook op tal van plaatsen in Afrika groeit. Maar deze 'jujubier' is een totaal andere plant, met een totaal andere vrucht, eerder een dadel dan een kardemompeul.
In veel literatuur duiken de benamingen didim, djidjim en dedim op, naast de zoals gezegd dubieuze benaming 'jujube' of 'afrikaanse jujube' . Veelal gebruikt men de term 'vredeszaad', naar het Franse 'graines de la paix' hoewel die naam de lading niet dekt. Beter is de term 'graines de bénédiction', zegeningszaad.