Twee soorten affodil zijn van culinair belang, de Asphodelus albus en de
De Asphodelus ramosus is de hoogste van de twee, kan wel twee meter hoog worden, althans de bloemstelen. Hij wordt wel de vertakte affodil genoemd, vanwege zijn voor een Affodil sterk vertakte steel. Hij draagt evenals de Asphodelus alba vruchten, maar deze zijn veel kleiner.
In de Plantlist zijn veel synoniemen voor de Asphodelus ramosus vermeld, onder andere de Asphodelus microcarpus. De Aspodelus aestivus is een sterk gelijkende maar bedreigde soort, die hoofdzakelijk op het Iberisch schiereiland voor komt.
De plant vermeerdert zich uit scheuten en door middel van zaad. In de eerste maanden van het jaar vormen zich de nieuwe planten. Ze zijn 1 tot 4 cm breed, en 40 tot 90 cm lang. Ze zijn 'grondstandig', ontspruiten dicht bij de grond. De bladeren staan in een rozetvorm, waaruit later in het voorjaar de rechtopstaande stelen groeien die de bloeiwijze en de vruchten dragen.
De bloemstelen zijn bladloos, en hebben omhoog groeiende zijtakken van een centimeter of dertig met de wit-roze bloeiwijze. Ze dragen tientallen tot honderden bloemen. De schutbladeren vallen niet af, ook niet wanneer ze verdroogd zijn, maar omhullen de eivormige doosvruchten. Niet iedere bloem leidt tot een vucht, soms is het percentage zelfs minder dan 10%. Iedere vrucht bevat één zaad.
Net als gember vormt de affodil korte, dikke wortelstokken (rhizomen), vier centimeter dik en een centimeter of twaalf lang. Tijdens de groei en bloei vullen deze rhizomen zich met water en voedsel, en gaan zodra de vruchtvorming begint in juni in slaapstand. Dankzij deze ondergrondse voorraad is de plant in staat om barre omstandigheden te doorstaan, zowel extreme hitte of extreme droogte, zelfs brand. Ze bevatten steroïde saponinen en smaken daardoor vrij bitter, en niet alleen dat, ze zijn ook nog eens melig. Wanneer je ze kookt zou de smaak echter wel aangenaam zijn.
De rhizomen groeien horizontaal en bevinden zich ondergronds, bovendien verscholen onder de bladeren, die net als de wortels bittere saponingen bevatten, waar de schapen die de weiden begrazen flink ziek van kunnen worden. Ze wachten liever tot de bladeren afsterven, om die te eten. De plant heeft daar in dit stadium geen last van. De enige planten op weiden die overbegraasd zijn, zijn daarom vaak de affodils. Men noemt dit de geophyt-(semi)-woestijnen: alleen de geophyte plantensoorten zijn overgebleven.
De affodil is een veelzijdig te gebruiken plant. De bladeren worden gebruikt als wikkel, de knoppen als specerij en de bloemen geven nectar voor honing. Hoewel de wortelstok niet vaak gegeten wordt, is hij wel eetbaar. De bittere smaak verdwijnt door koken.
In veel artikelen wordt genoemd dat men de wortels zou drogen, om ze te tot meel te vermalen dat met stukjes aardappelen wordt verwerkt tot affodilbrood. Dat zal pas sinds de introductie van de aardappel het geval zijn, sowieso. Maar of het waar is, en waar dat de traditie zou zijn (geweest) is in nevelen gehuld.
Dan het blad. Misschien kent u het wel, van de wikkel om burrata, het kaasje met de zachte wrongelvulling. Omdat de bladeren maar kort houdbaar zijn, hebben ze een signaalfunctie, want ook het kaasje is bederfelijk. Is het blad verwelkt, is de kaas helaas niet meer voor consumptie geschikt.
In Griekenland kom je de plant vaak tegen in olijfgaarden en op begraafplaatsen. In de Oudheid was het armelui's voedsel. In de Tweede wereldoorlog was de wortelstok van de affodil voor de Grieken, wat de bloembol voor de Nederlanders was in de hongerwinter van '44.
Over het eten van de wortels in de Griekse oudheid schrijven zowel Dioscorides, Galen en Theophrastus. Maar in hun teksten zit enige inconsistentie die eraan doet twijfelen of het hen om de affodil of de daffodil (sternarcis) gaat. Theophrastus beschrijft de laatste als "de bloem met de naakte steel en het blad van de Asphedelos, doch breder gevormd". De daffodil en de affodil hebben, zoals je kunt verwachten dezelfde etymologische oorsprong.
In Spanje en Portugal is de plant in de Rode lijst opgenomen, met de kwalificatie Least Concern. Het betreft centraal en zuidwest Spanje (Ávila, Badajoz, Cáceres, Córdoba, Ciudad Real, Huelva, Jaén, Sevilla en Toledo) en centraal- en zuid-Portugal.
De soort- en geslachtsnaam zijn afgeleid van het Griekse asphodelos, zoals Homerus dat gebruikt in asphodelos leimōn (ἀσφοδελὸν λειμῶνα), de bloemrijke Esyleïsche velden. Of hiermee een 'hemelse' verblijfplaats van de gelukzaligen bedoeld is of juist - de Grieken dachten niet eenduidig over de Dood en het hiernamaals - een duistere plek waar de geesten rondwaarden. Het is zelfs niet duidelijk of de bloemen waarnaar wordt verwezen wel de affodils waren of narcisachtigen.