De botanische naam is Artocarpus hirsutus. Hij komt in het wild voor, maar wordt ook gekweekt, voor zijn vruchten. De boom kan in het wild een hoogte bereiken van wel 45 meter. De donkergroene bladeren van deze boom zijn enkelvoudig en staan op een korte bladsteel. Ze bevatten latex, dat vrij komt wanneer het blad beschadigd of afgebroken wordt. Jonge bladeren zijn aan de onderzijde licht behaard.
Deze broodboom-soort groeit in kustvlakten en vochtige loofverliezende of halfwintergroene bosgebieden. Hij bloeit vanaf december en draagt vruchten in mei en juni. De boom is eenhuizig, met mannelijke en vrouwelijke bloemen die zich in trossen ontwikkelen op dezelfde boom, in de oksels van de takken.
De vrucht is een samengestelde vrucht, net als de jackfruit maar niet zo groot, slechts een centimeter of tien. Het eetbare gedeelte van de vrucht zijn de vlezige en sappige kelk- en kroonblaadjes. Ze bevinden onder de oranje stekelige schil van de rijpe vrucht. Wanneer de vrucht aan de boom blijft hangen, breekt de schil open en valt al dan niet gedeeltelijk van de boom. De vruchten blijven aan de boom en zijn daar een geliefde 'prooi' voor vogels. De vrucht is vrij zoet.
Ook de zaden worden gegeten. Ze zijn wit van kleur en worden vanwege hun licht toxisch karakter geroosterd voordat ze eetbaar zijn. Het is een populaire snack in Kerala.
De verse vrucht is hier niet verkrijgbaar.
De schil laat zich eenvoudig verwijderen, door de vrucht met de hand open te breken, zoals ook ook wordt gedaan met de Ceylon broodvrucht en de jackfruit, alhoewel die laatste een dikkere schil heeft, en wat minder 'meegaand' is.
De pitten zijn zeer voedzaam en worden omdat ze licht-toxisch zijn niet rauw gegeten. Ze worden geroosterd en als snack gegeten.
Slechts enkele dagen in de koeling houdbaar.
De Artocarpus hirsutus is inheems in Sri Lanka en India, waar hij vooral voor komt in de Westelijke Ghats (Kerala), waar de neerslag jaarlijks 1500 mm of meer bedraagt.
De soort heeft een grote, stabiele populatie en zijn verspreidingsgebied wordt geschat op meer dan 20.000 vierkante kilometer. De populatie wordt niet als bedreigd of achteruitgaand beschouwd. De soort wordt hier wereldwijd beoordeeld als Minst Zorgwekkend (Least concern).
Het hout van de anjili heeft vergelijkbare kwaliteiten als teakhout, en wordt in Kerala onder meer gebruikt voor het maken van de slangenboten.
Artocarpus hirsutus werd beschreven en gepubliceerd door Jean-Baptiste Pierre Antoine de Monet de Lamarck in 1789 (Lam.).
De geslachtsnaam broodboom is niet opmerkelijk, wanneer je het resultaat van het gebakken vruchtvlees ziet.
Artocarpus is een samenvoeging van de Griekse woorden artos, voor brood, en karpos, voor vrucht.
In de meeste taalgebieden kent men geen naam voor dezze boom en vrucht, omdat deze daar niet groeit en de vrucht er niet wordt verkocht. In india ken de vrucht diverse benamingen, zoals hebba halasu (Kannada); lakucah (Sanskrit) en Anjili, Ayani, Anniliayari (Malayalam).
De vrucht heeft een hoge voedingswaarde en is rijk aan koolhydraten, eiwitten, vetten, vezels, calcium, fosfor, ijzer en vitaminen. Voor veel vogels is de vrucht een belangrijke voedselbron.