Meer nog dan snijbonen hebben pronkbonen de reputatie 'ouderwetse' bonen te zijn, denk aan de snijmolenmolentjes die cruciaal waren om de grove, messcherpe peulen consumeerbaar te maken. Echter, pronkbonen zijn in het algemeen smakelijker dan snijbonen.
De plant is een rank. De slanke, buigzame, cilindervormige stengel windt zich van links naar rechts rond de bonenstaak. Hij kan een lengte van 3 meter bereiken en draagt gewoonlijk witte of rode bloemen. De bladeren zijn samengesteld en bestaan telkens uit drie kleine blaadjes. De peulen zijn 20-25 cm lang, en zijn net als de zaden groen, hoewel er variëteiten zijn met rood-paarse tot bijna zwarte zaden (bonen), soms gevlekt.
De bloemen hebben vijf kroonbladeren en groeien als trosjes in de oksels van de plant, eerst aan de onderkant en daarna geleidelijk aan tot aan de top van de plant. Deze ontwikkeling van onder naar boven zorgt voor een ontwikkeling van de peulen van onder naar boven, waardoor de plant gedurende een lange periode peulen draagt.
De schil van de peul voelt ruw aan, en de buiknaad is bij sommige rassen voorzien van een draad.
Anders als de snijboon - die eenjarig is - is de pronkboon meerjarig, dankzij een knolvormige wortelstelsel. Op deze wortels leeft de stikstofbindende bacterie Bacterium Radicola. Deze symbiose zorgt voor de fixatie van tot wel 40 kg atmosferische stikstof per hectare. In de landbouw wordt de pronkboon hoewel hij meerjarig is, gewoonlijk als eenjarig beschouwd en ieder jaar opnieuw aangeplant.
In ons land zie je vooral de jonge verse peul als 'snijboon' aangeboden worden. Minder bekend is, dat de grote smeuiige bonensoort die bekend is onder de naam 'boterboon', veelal een volgroeide pronkboon is. Beroemde soorten zijn de Spaanse Judión de la Granja en de Griekse Fasolia gigantes. Ook de limaboon (Phaseolus lunatus) wordt boterboon genoemd.
De pronkboon is enige tijd uit zwang geweest, kent een kleine heropleving, met oude rassen als de roodbloeiende Scarlet emperor (15e of 16e eeuw), Painted lady (rood-wit) uit het begin van de negentiende eeuw, en 'Hollandse soorten als de Stienzer pronkboon, de Kollumer pronkboon en de Priesterboon, welke laatste net als de hiervoor genoemde Spaanse en Griekse soorten grote witte bonen vormt.
De reden dat veel oude rassen een Engelse naam hebben, danken ze aan de rijke traditie van de pronkboon op het eiland, waar de snijbonenmolen nog altijd gretig aftrek kent. De traditie van de Engelse pronkboon welke terug voert naar het begin van de 16e eeuw toen rassen zijn ontwikkeld die beter bestand waren tegen het Engelse, West-Europese kimaat, dan de bonen die uit de Nieuwe Wereld afkomstig waren.
Vooral de oude rassen kunnen erg dradig zijn, met uitzondering van de 'witte' White lady, die als één van de weinige soorten draadloos heet te zijn.
Pronkbonen komen later op de markt dan snijbonen en verblijven daar ook langer. Pronkbonen zijn van juni tot november verkrijgbaar van de volle grond en uit eigen land. Koop jonge exemplaren, met een lengte van hoogstens 10-15 cm. Wanneer ze uitgroeien worden ze vezelig en worden de draden dik en oneetbaar.
De peul moet stevig zijn en zonder verkleuringen. Wanneer een pronkboon verdroogt, is dat direct zichtbaar en voelbaar aan de peul, deze wordt slap. Bescherm de verse peulen daarom tegen uitdrogen door deze te verpakken in een vochtige doek, geperforeerde plastic of papieren zak, in de koelkast. Dan zijn de bonen bij een bewaartemperatuur van 2-4 ° zeker vier dagen houdbaar.
Wees voorzichtig met voorgesneden verse bonen, gebruik deze liefst dezelfde dag.
Wanneer de peulen volgroeid zijn, worden de zaden gedroogd en als boterbonen in de handel gebracht. Alleen de jonge peulen worden vers aangeboden en bereid. In delen van Midden-Amerika wordt ook de vlezige wortelstok gegeten.
De pronkboon heeft de reputatie scherp van draad te zijn, eet daarom alleen de jongere peulen (10-15 cm lang). Snijd de uiteinden van de boon af, maar snijd ze niet helemaal door. Het laatste stukje trek je er in de richting van de boon naar je toe - over de lengte van de boon - zodat je een eventuele 'draad' los trekt. Dit wordt het draden van de boon genoemd. Snijd de bonen in grove of fijnere stukken, of snijd er plakjes van, met behulp van een speciale snijbonenmolen, machine of mes.
De kooktijd van snijbonen hangt af van hoe fijn je de bonen snijd. Interpreteer de kooktijden daarom met een 'korreltje zout'. Kook fijngesneden boontjes (met of zonder gebruik te maken van een snijbonenmolen) hoogstens een minuut of 7-8, hele bonen ongeveer een kwartier. Het lekkerste zijn stukjes snijboon die nog wat knapperig zijn. Niet gare, fijngesneden snijbonen kunnen als 'scheermessen zijn', hoewel dat vroeger, toe de snijboon veel harder van draad was, letterlijker moest worden opgevat dan tegenwoordig.
Wanneer je besluit grove stukken boon te roerbakken, verdient het aanbeveling deze eerst te blancheren, dat wil zeggen kort in heet water te houden, tegen de kook aan. Dat voorkomt de onaangename verrassing dat alle ingrediënten gaar zijn en de bonen niet.
Eén van de vele benamingen voor de pronkboon is de Piet-Heins-boon, een oude volksnaam die dateert uit de dagen van Piet Hein zelf. Deze zou - wat niet aannemelijk is - de boon eigenhandig vanuit Amerika naar Europa hebben overgebracht. Maar vrijwel zeker zijn het de Portugezen die de boon zowel over Europa als over de andere werelddelen verspreid hebben, en niet Piet Hein.
Over de oorsprong van het woord pronkboon is weinig bekend. Nederlandse rassen zijn voorzien van vaak oer-Nederlandse namen of verwijzingen naar de streek waar de cultivar ontwikkeld is. Bekende Nederlandse namen zijn Boerentenen, Paterssloffen en Molsbonen .
De oorspronkelijke Nahuati-benaming is ayocoti.
In beginsel dienen bonen gekookt te worden. Een uitzondering hierop vormen jonge bonen, omdat deze de stof die in bonen zit en kan leiden tot darmproblemen, in jonge zaden nauwelijks voor komt. Een uitgebreider toelichting op het koken van bonen en lectine, het eiwit in kwestie, vind u in het inleidend artikel over de Vlinderbloemfamilie Fabaceae.
De voedingswaarde van de ontwikkelde zetmeelrijke boon (zaad) verschilt nogal van die van de jonge peul, die nauwelijks zetmeel bevat. Per 100 gram is de energetische waarde van de peul circa 25 kcal/105 kJoule.